Gepubliceerd op: maandag 9 december 2019

EI 194: Greta Monach – zoek mij niet

 

zoek mij niet
zoek mij niet
ik ben nergens

ik ben niet dood
zoek mij niet
waar ik mijzelve achterliet
ik ben nergens

ik ben geen wolk
geen avondrood
niet eens ijle lucht

mijn lichaam is geen lichaam meer
ik ken geen woord, geen zucht
die zeggen kan, wat met mij
is geschied
o zoek mij niet
o zoek mij niet
roep mij niet meer
terug

 
____
Het gedicht opent met een optativus, een vervulbare wens: ‘zoek mij niet’. Een wens die direct daarna in v2 en vervolgens in v5, v15 en v16 wordt herhaald. Door de herhaling krijgt de uitroep een emotioneel sterkere lading. De ik-figuur wekt de indruk wanhopig te zijn. Er is een uitdrukkelijke wens weg te zijn, in het niets te verdwijnen. Voor wie is vooralsnog onduidelijk. Het lijkt er enerzijds op dat de ik-figuur van de aardbodem is verdwenen. Zelf zegt de ‘ik’ in v3: ‘ik ben nergens’. Zoeken heeft geen zin. Anderzijds is de ik-figuur niet dood. En niet dood zijnde, houdt in dat je ergens bent. De tegenstelling ‘nergens’ versus ergens is hier een paradox. Wat de dichteres het lyrische subject influistert, kan namelijk niet. Het maakt het gedicht mysterieus.

In de tweede strofe wordt in v6 het werkwoord “achterlaten” gebruikt. Je kunt iemand of iets achterlaten maar hier laat de ik-figuur zichzelf achter. Op een plek die de aangesprokene lijkt te kennen. De ik-figuur zegt immers in v5 en v6: ‘zoek mij niet [daar] waar ik mijzelve achterliet’. Het vermoeden is dat er sprake is van één aangesproken persoon. Dit vermoeden wordt grammaticaal versterkt door het gebruik van de gebiedende wijs enkelvoud i.p.v. meervoud. Anders zou de dichteres wel geschreven hebben: ‘zoekt mij niet’.

Het werkwoord “achterlaten” is overgankelijk. Het object is hier echter het subject zelf. Het werkwoord wordt namelijk reflexief gebruikt. Dat wil zeggen verbonden met een wederkerend voornaamwoord. Hier, in v6, het archaïsche ‘mijzelve’. Grammaticaal niet juist, maar in poëtisch opzicht heel mooi en verdedigbaar: een gekwetste die zichzelf achterlaat. De meest voorkomende betekenissen van achterlaten zijn: (iets) nalaten, vertrekken (achterlaten) en in de steek laten.

In de eerste betekenis laat de ik-figuur zichzelf na aan de aangesprokene. Maar wat dat is, is niets meer: ‘geen wolk’, ‘geen avondrood’, geen ‘ijle lucht’ en zelfs ‘geen lichaam’. In de tweede betekenis laat de ik-figuur de aangesprokene achter en is vertrokken, weggegaan. Of voelt de ik-figuur zich – in de 3e betekenis – in de steek gelaten door een dierbare of geliefde en is de ik daarom vertrokken? Niets achterlatend? Kortom, diverse duidingen die bijdragen aan het verdwijningsmysterie.

In de derde strofe maakt de dichteres gebruik van een opsomming waarvan de elementen aan de natuur ontleende metaforen zijn. Hebben ‘wolk[en]’ nog iets tijdelijks, iets wat is maar onvermijdelijk voorbijgaat. Heeft ‘avondrood’ nog even de loutering van de ondergaande zon. Definitiever is ‘ijle lucht’: een zuurstofarme en dunne atmosfeer waarin verder leven uiteindelijk onmogelijk is. Het is alsof de ik-figuur wil zeggen: ik ben niets, ik heb niets, zelfs geen lucht om te leven.

De laatste strofe is opnieuw een en al vertwijfeling. Er zijn zelfs geen woorden meer die kunnen zeggen wat de ik-figuur is overkomen. Heel mooi is het gebruik van het woordje ‘zucht’ in v12 ‘ik ken geen woord, geen zucht’. Zucht heeft hier ook de betekenis van klacht. Klanken worden door lucht voortgebracht en klankloos verworden ze tot ‘zucht’: een mooie assonerende woordspeling. De door de dichter in v13 en v14 gebruikte formulering ‘wat met mij is geschied’ krijgt een verheven, bijna religieuze dimensie die versterkt wordt door de dubbele exclamatie ‘o zoek mij niet’. Beide ie – klanken rijmen ook weer fraai op ‘waar ik mijzelve achterliet’ in v3.

Wat verder opvalt in het gedicht zijn de vele negaties. Er is sprake van een litanie, een klaagzang van ontkenningen. Het is alsof de ik-figuur zichzelf verloochent, wat in deze context niet alleen wil zeggen: een afwenden van zichzelf, maar ook van / door een dierbare. Die verloochening gaat gepaard met pijn en schaamte.
Het is alsof de ik-figuur uit de diepten de aangesprokene bij herhaling smeekt haar niet terug te roepen. Het is voorbij. Het grondthema is hier dan ook zelfverloochening en een intens verlangen opgelost te worden in de eeuwigheid als gevolg van een breuk met een dierbare.
____

 

Greta Monach

 

Greta Monach (1928 – 2018) trad tijdens haar leven vooral naar buiten met haar experimentele klankpoëzie. In haar nalatenschap zijn echter ook semantische verzen aangetroffen, zoals bovenstaande. Eerder verschenen enkele van deze gedichten op Meander. Op die site verscheen ook een artikel dat de klankpoëzie van Greta Monach in breder perspectief plaatst.
Ook het Stedelijk Museum Amsterdam besteedt aandacht aan haar nalatenschap.
Op onze site bouwen we een overzicht op van de verschillende facetten van haar dichterschap, waaronder een overzicht van haar klankpoëzie en enkele van haar semantische gedichten.

 

Over de auteur

- rondde - na zijn onderwijzers- en lerarenopleiding Duits - zijn doctoraal studie Nederlandse taal- en letterkunde & Mediëvistiek af in Utrecht. Hij was onder meer onderwijzer, hoofd der school en leraar Nederlands aan een vwo-opleiding. Daarna was hij als afgestudeerd econoom langere tijd verbonden aan de Hogeschool voor Economische Studies in Amsterdam en de Business University Nyenrode in zowel economische als kwantitatieve vakken. Daarnaast is hij auteur en publicist.