Gepubliceerd op: maandag 2 december 2019

EI 193: Dorien Dijkhuis – Te krap voor wat past

 

het begint met het trage zwiepen van de populieren, de lucht
die zich uitrolt als een grijze ontwakende kat, de huiver
van een onzichtbare vinger langs de huid van je hals

de gedachte aan föhns, aan veren, een helling met duingras
waar wind over waait, manieren om een sjaal om te slaan
badkamerdamp, condens op de ramen waarin je je vinger

steden die onder water verdwenen, waar je soms nog glimpen
van opvangt als je sjeest over gloeiend heet asfalt

de druppel waarin zich de wereld verzamelt, steeds voller
te vol, haast te krap voor wat past in je borst

zo barst het los

laten we gaan dan met rubberlaarzen en knalgele jassen
op naar de stad om te zien hoe op pleinen en in straten
het stampen begint, het machtige stampen in plassen

 
____
Wat ‘barst’ er ‘los’?

Een regenbui; de tekenen worden vanaf de eerste versregel benoemd. Maar wel steeds minder concreet, steeds associatiever. Waar meerdere mensen ‘het trage zwiepen van de populieren’ waarnemen, zullen veel minder mensen de aankomende regenwolken associëren met een ‘grijze ontwakende kat’. En zo gaat het verder, de eerste drie strofen. In de derde strofe is ‘de gedachte’ afgedwaald naar Atlantis en het fenomeen fata morgana, waarvan de eerste half mythe half historie is, en de tweede half fantasie half werkelijkheid.

In de vierde strofe valt de ‘druppel’ en daarna ‘barst het los’. Dat gaat niet alleen over de letterlijke regenbui. Het gaat ook niet alleen over de figuurlijke regenbui (de uitdrukking ‘druppel’ die de emmer doet overlopen speelt op de achtergrond en geeft een dreigende sfeer). Het gaat ook over het gedicht. En dat ook weer op twee manieren. Over het proces van inspiratie: het gaat gisten, ‘de wereld verzamelt’ zich totdat het niet meer ‘past in je borst’. Dan moet je zingen, uit volle borst. (Daarmee doet het -gecombineerd met het figuurlijke zwaar weer- in de verte denken aan My Soul is Dark van Byron.) Maar ook over het gedicht als het eenmaal geschreven is: ‘de druppel waarin zich de wereld verzamelt’. Vanaf het herkennen van (voor)tekens naar het maken van tekens via ‘condens op de ramen waarin je je vinger’. Het gedicht ‘barst’ ‘los’ als het gelezen wordt, betekenissen komen vrij, het gedicht wordt een ‘wereld’ op zich. Dat zien we ook aan de associaties, metaforen en vergelijkingen in de eerste twee strofen die alle kanten op wijzen.

Voor alle vier deze manieren van lezen zegt de slotstrofe hetzelfde: je moet er het beste van maken. Genieten met een kinderlijke onbezorgde speelsheid. Het gedicht toont ons de weg: met mooie beelden en associaties, maar ook met een grote klankenrijkdom. Van de herhaling van de ‘ie’-klank in de eerste versregel, naar ‘huiver’ – ‘huid’ – ‘hals’, naar de langgerekte ‘aa’-klanken in v5, via de lange ‘e’-klanken in de derde strofe, naar ‘zo barst het los’ waarvan ‘los’ de korte ‘o’-klinker van ‘borst’ echoot en ‘barst’ de medeklinkers (en bovendien de korte ‘a’-klanken van de versregel ervoor), via wederom langegerekte ‘a’-klanken in v12, naar korte ‘a’-klanken in de rest van de laatste strofe, om tenslotte uit te komen bij het vrouwelijk eindrijm ‘jassen’ – ‘plassen’. Niet een erg origineel rijm – het doet ons denken aan kinderversjes. En daarmee roept het precies het kinderlijke plezier op wat hier nodig is.

Niet elk gedicht van veertien versregels is een sonnet. Dit gedicht kunnen we zien als een speelse verbouwing van het traditionele sonnet. Met een andere strofe-indeling, geen eindrijmschema, geen vast metrum (maar des te meer ritme), en drie wendingen in plaats van eentje. Want in de ‘plassen’ die er zijn, kun je ‘stampen’. Machtig stampen zelfs.
____

 

 

waren we dieren
Dorien Dijkhuis
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
ISBN 9789046825907

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.