R45: Carpe diem (einde)
Het was moeilijk een keus te maken uit de veelheid van erotische priesteressen. Hij aarzelde tussen helderblauwe minirokken en korte paarse zijden nachthemden, tussen torenhoge korenblonde kapsels en lange gitzwarte, tussen blauwe ogen als stukken lome zee en zwarte, tussen uitdagend beschilderde brutale gezichten en devoot jonkvrouwelijke waarvan slechts de lippen even met een vleugje rood aangezet waren. Tussen typistes en hofdames uit het gevolg van Lodewijk de Grote, mollige
huismoeders en polynesische import.
Tenslotte bepaalde hij zijn keus op een langharige zwarte hoer met een breed lachend blank gebit, borsten die bevrijd wilden uit haar gekrompen kinderlijke kniejurk, met voorts sterke gebronsde benen en op blote roodnagelige gespierde ochtendvoeten, die in sterke mate zijn hartstocht wekten. Toen hij achter haar door de donkere veelbelovende gang liep kon hij zich niet meer inhouden. Zorgend de bos anjers niet teveel te pletten legde hij onverhoeds zijn arm om haar hals en drukte zich tegen de weelderige beweeglijke billen van de hoer aan. Ze draaide haar hoofd naar hem toe en kuste hem traag op zijn neus.
‘Weet je dat jij de eerste bent vandaag, schat?’ zei ze met een wat schorre zingende stem, ‘en je rinkelt van top tot teen. Dat belooft een goede dag!’
Tillemsogers handen bevoelden gretig de gevangen gehouden vormen, die onmiddellijk ingeruild dienden te worden. Zonder wroeging liet zijn geld zich overhevelen in de portefeuille van de hoer, waar het op slag zijn mond hield. Tillemsoger deed dat niet. Zijn mond stond niet stil.
‘Ik ben ook maar een mens’ zei hij verontschuldigend, terwijl hij haar borsten afroomde met zijn lippen. ‘Ik heb nog nooit zo naar een vrouw verlangd als vandaag’.
Daar de hoer hem aardig vond, tegelijk onbedreven en behendig, plat in de mond en toch beschaafd, stond ze hem toe haar te bezitten op al de manieren waar hij in de gauwigheid op kon komen en die hun beider anatomie mogelijk maakten. Zijn techniek had niet onder de lange tijd van onthouding geleden, vond hij. Reeds bijna afscheid nemend kon hij niet nalaten haar onder de rok te grijpen, die het sappig harig geheim dat daar zat verborg.
‘Ga weg, je rinkelt niet meer’ zei de hoer bestraffend. Hij rinkelde inderdaad niet meer. Het was doodstil in zijn kleren. Desondanks overhandigde hij haar met een hoofs gebaar de anjers. ‘Jammer dat ik ze niet voor het raam kan zetten’ zei de hoer, ‘maar die bos zou de klanten alle uitzicht benemen. Biecht es op, voor wie heb je ze eigenlijk gekocht? Voor de begrafenis van je vrouw soms, om op haar graf te zetten?’
‘Voor jou, m’n liefde’ zei Tillemsoger, ‘alleen voor jou. Omdat het vandaag één mei blijkt te zijn. Wie had dat gedacht’.
‘Maak dat de kat wijs’ zei de hoer, ‘moeder de vrouw is jarig, meneer neemt een snipperdag en gaat hup naar de hoeren. Ik ken dat’.
Ze lachte niet zonder sympatie en een zekere joviale vertrouwelijkheid.
‘Ik zal ze in de achterkamer in een vaas zetten. Kom je nog es een keer langs?’
‘Natuurlijk’ zei Tillemsoger, ‘vanzelfsprekend. Als ik nog eens in de stad moet zijn’.
De anjers in haar hand deed de hoer hem uitgeleide tot op de stoep. Hij was uitgeraasd, kalm, en zette koers naar de katedraal, vervuld van lome tevredenheid, alsof hij een belangrijk werk tot een goed einde gebracht en zeer veel goeds verricht had, aan anderen en ook aan zichzelf.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.