Gepubliceerd op: vrijdag 22 november 2019

EI 190: Huub Beurskens – Wat een lentebegin!

 

De eerste narcissen van hetzelfde knalgeeloranje
als de snavel van de merelman die door het groen
aanhippen kwam, voor mijn ogen een regenworm

toen in zijn delicate heelheid van vochtige cuticula,
elastisch spierweefsel, borstels en aderen, darm en
tyflosole, zenuwstreng, zenuwknopen en nefridium,

in twee, drie rukken uit diens natzwarte aardeleven
plukte om hem weg te slikken en in de avondzon
uit te schijten wat ervan resten zou op een jubelend

pannendak, ware het niet dat ik de pierendoder bij
zijn kweelkeel gepakt liet worden door de rode kater
die ik naderbij sluipen zag. Haatte ik dieren?

Dan had ik met de handhark hem gevangen
om hem in het tuinschuurtje op te hangen.

 
____
Het gedicht begint, Boem Paukenslag, met de titel met uitroepteken.

De eerste zinnen zijn lyrisch, al is het ‘knalgeeloranje’ nogal omineus. Let op de dubbele betekenis van het woordje ‘als’ (tijd en vergelijking).

De volgorde van de derde regel, ‘aanhippen kwam’ is ritmisch treffend. Daarna vervolgt de dichter lyrisch met ‘delicate heelheid’ en vervolgt met een bewonderende opsomming van lichamelijke kenmerken. Cuticula – ik heb het maar even voor de lezer opgezocht – is een laagje van vet- of wasachtige stoffen, dat de opperhuid bedekt en beschadigingen en vochtverlies tegengaat. De ‘tyflosole’ is een plooi in het spijsverteringskanaal of darm van ringwormen. Doordat de darm geplooid is, wordt het darmoppervlak groter wat de spijsvertering bevordert. Het ‘nefridium’ is een uitscheidingsorgaan. Er is ook sprake van ‘zenuwknopen’ en dat maakt de worm tot een schepsel dat, ondanks zijn voorkomen, aan de mens doet denken. De suggestie is: pas op, de ‘regenworm’ heeft ook gevoel.

Dan wordt de toon weer “hard”. Het woord ‘schijten’ is welbewust gekozen.

De avondzon schijnt op het ‘jubelend / pannendak’, maar zo jubelend is het allemaal niet. Je kunt zeggen dat de dichter een gebeurtenis beschrijft die hij zag, maar hij laat in het gedicht de ‘rode kater’ naderbij komen: ‘dat ik de pierendoder bij / zijn kweelkeel gepakt liet worden’. ‘kweelkeel’ klinkt nogal hatelijk. Dan komt de vraag: ‘Haatte ik dieren?’ en het paradoxale antwoord in de slotstrofe. Het schijnbaar harmonische eindrijm komt hard aan.

Het is duidelijk: de dichter bewondert de natuur, weet er ook veel van, maar ja, de natuur is wreed. Je kunt medelijden hebben met het ene dier, zodat je het wil beschermen, maar dat gaat ten koste van het andere dier. Leve het leven?
____

 

aapnek

 

Aapnek tussen de ladyshaves
Huub Beurskens
Uitgeverij Tromdrager – uitgeverij in eigen beheer van de dichter
ISBN 9789090321820

 

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.