Gepubliceerd op: vrijdag 8 november 2019

EI 187: Gert de Jager – Geen woordgrens of niets

 

Onverhoeds het weidse in steden waar de wateren zich openen,
of de wouden met hun open plekken en opeens een heuvelrug, zo kaal
en zo leeg en het land, de verhoudingen tussen alles.

Mijn breintje dat zich wikkelt in bedenkingen, geen woordgrens of niets,
de tederheden en bedenkingen, achterwege
of achtergebleven.

De onnavolgbaarheid van bomen in hun bos, de wortels die in elkaar,
de takken die in elkaar. Zo lopen wij,
afzonderlijk en onnavolgbaar.

En dan is er alles.

 
____
Traditioneel kijken we naar de laatste woorden van de versregels van een gedicht om eindrijm te ontdekken. In dit gedicht is er geen sprake van eindrijm, maar het is instructief om naar de laatste woorden van de versregels te kijken. Ze geven inzicht in de essentie van de strofen.

Zo heeft de eerste strofe ‘openen’, ‘kaal’, ‘alles’ als laatste woorden. Dit duidt op overzicht, een ‘open’ gezichtspunt waarin ‘alles’ beschouwd kan worden. Het komt overeen met de ervaring die in deze strofe beschreven lijkt te worden. De ervaring van ‘het weidse in steden’ dat associaties oproept met de natuur en daarmee het natuurlijke met het kunstmatige verbindt, hetgeen weer leidt tot een mijmering over ‘de verhoudingen tussen alles’.
Deze strofe wordt gepresenteerd als een opsomming van elementen en bijstellingen. Er is geen echte zin, en is geen persoonsvorm. In het bijzonder ontbreekt het woord “ik” of andere aanduiding van een persoon die deze ervaring overkomt of deze gedachte heeft.

De tweede strofe heeft de eindwoorden ‘niets’, ‘achterwege’, ‘achtergebleven’. Dat ‘niets’ contrasteert met ‘alles’ aan het einde van de versregel ervoor. We zouden het een tegenstellingsrijm kunnen noemen.
Het geeft aan dat de tweede strofe contrasteert met de eerste. De eindwoorden van de tweede strofe duiden immers op dingen die er niet zijn, niet meer zijn, of nog niet (volledig) zijn. Waar in de eerste strofe overzicht centraal stond, staat in de tweede strofe reductie centraal. Dat zien we ook aan de vorm van de strofe: de versregels nemen in lengte af.
Er is geen sprake van een volledige tegenstelling tussen de strofen. De eerste strofe duidde met ‘open’, ‘kaal’ en ‘leeg’ ook al op afwezigheid. Gaan de ‘bedenkingen’ over de natuur uit de eerste strofe, of juist over de ‘steden’ en planologie? Of moeten we ze eerder opvatten als gedachten van ‘mijn breintje’? Duidt dat verkleinwoord spottend op de onbeduidendheid van het menselijke denkvermogen? Of duidt het op reductie: gaan we hier terug naar een baby-stadium (of misschien zelfs nog daarvoor?) waarbij de “ik” ergens in gewikkeld is, nog ‘geen woordgrens’ kan herkennen, maar wel ‘tederheden’ ervaart of oproept.

En dan de eindwoorden van de derde strofe: ‘elkaar’, ‘wij’, ‘onnavolgbaar’. Hier gaat het blijkbaar over meerdere individuen met een verhouding tot ‘elkaar’. Maar wat is er precies ‘onnavolgbaar’? Is het die verhouding? Of moeten we ‘onnavolgbaar’ hier letterlijker opvatten en duidt het op de uniciteit van de individuen en/of hun ‘lopen’?
Deze derde strofe gaat weer over de natuur, ‘bomen’ in het bijzonder. Hoe die met hun stammen ‘afzonderlijk’ zijn, maar met hun ‘wortels’ en met hun ‘takken’ ‘in elkaar’. Zo gaat ook deze strofe over ‘de verhoudingen tussen alles’, hetgeen de eerste strofe al aankondigde. De derde strofe alludeert op het gezegde “door de bomen het bos niet meer zien” en lijkt daarmee te zeggen dat de individuele ‘afzonderlijk’heid maar schijn is. Het wezenlijke is de verbondenheid en de ‘verhoudingen tussen alles’. Dat geldt voor bomen. Dat geldt voor alle elementen van ruimtelijke ordening van ‘het land’. Dat geldt voor mensen. En dat geldt ook, zo lijkt de titel te benadrukken, voor woorden.

Die holistische houding blijkt in het gedicht ook uit meerdere klankovereenkomsten die het een eenheid maken. Ook belangrijk zijn de herhalingen van woorden en woorddelen. In de tweede strofe zijn dat er twee: het woord ‘bedenkingen’ en het woorddeel ‘achter-‘. In de derde strofe zijn het er ook twee: het woorddeel ‘onnavolgbaar-‘ en de woordcombinatie ‘die in elkaar’. Wat dat betreft komt de eerste strofe en mager van af met het woorddeel ‘open-‘. Maar uiteindelijk heeft de eerste strofe ook een tweede herhaling. Die valt niet binnen de strofe, maar binnen het gedicht. Zowel de eerste strofe als het hele gedicht eindigen met het woord ‘alles’.

Kan het mooier in een gedicht over ‘de verhoudingen tussen alles’?
____

 

 

Schitterende, labiele knooppunten
Gert de Jager
Uitgeverij Gaia Chapbooks
Via lulu.com: als PDF (gratis) of paperback
ISBN 9780244807924

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.