R38: Kerkdienst (einde)
De katedraal was leeg. In een nis, tussen de benen van een stelletje hektische heiligen, muisstil, zaten Tillemsoger en Wasmoeth. Toen de reus, die voortdurend met vee in de weer was, verdween (de muis was al eerder in niets opgelost) kwamen de geleerden tevoorschijn en scharrelden, om de benen te strekken, wat rond door de kerk. Hun voeten werden allerlei oneffenheden gewaar. Ze bukten zich en tastten bij het licht van een door Tillemsoger afgestreken lucifer over de vloer. Hij lag zo bezaaid met allerlei afval als ze niet voor mogelijk gehouden hadden. Tillemsoger noteerde: braaksel, lorren, uniformknopen, dierlijke en menselijke feces, vogelveren, rolletjes ijzerdraad, zakdoeken, rafelige stukken hout, brokken gips, kinderbrillen, keistenen, bierflesjes, een fietsdynamo, kopspijkers, kralen, kondooms en losse centen.
Toen de nacht viel was Wasmoeth van uitputting en verbijstering in halve slaap gevallen. Tillemsoger zat naast hem en sperde zijn neusgaten open. Hij vergiste zich. Hij vergiste zich niet. Er dreef een geur van rottende kadavers door de kerk.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.