Gepubliceerd op: zondag 1 september 2019

R36: Een peluwtje van mollig mos (begin)

 

Een alom onzichtbaar blijvend legioen vogels koncerteerde hoog in de tot de nok met zichzelf gevulde ruimten van het resterend Hout, schiep slaapverwekkende vrolijke holtes en diepten, als glassplinters zo veelkleurige duizelingen en droomduidingen voor eventuele wandelaars die met de handen onder de kin gevouwen even in het mos te ruste waren gegaan, een glimlach om de als water beweeglijke lippen geplooid.
Die vogels, in de orenschijnlijk groendonkere en bronzen klankkast van een omringende stilte, kamoefleerden iets. Poogden dat althans te doen. Want hun toeleg mislukte grotendeels doordat ze op onregelmatige tijdstippen steeds weer hun trillers en kwinkslagen gedwongen waren af te ronden teneinde adem te scheppen. In de dan plotseling invallende rustpauzen, die de schaduw verspringen deden van spanning, werd datgene hoorbaar wat de vogels hadden willen overstemmen, waar ze als om het te niet te doen en ongedaan te maken tegenop klaterden, trillerden, kwinkeleerden en floten, datgene wat spechten binnen hun geheim gehouden werkplaatsen in een uiterst frenetiek maar af en toe door snavelmoeheid tot zwijgen gebracht gebik aan bastlagen deed losbarsten.
Onder die musisch verdoezelende huif van geluiden gingen andere geluiden schuil, opstijgend van de bodem van het Hout, uit de duizendvoudige onontwarbare witte, bruinlederen en donkergroene schemerige wanorde van wortels en spannende takken, wilde stremsels van onbestaanbare siroopsoorten en homvochten waarop paddestoelen en kaktussen zich ontplooid hadden en breed gemaakt, waarop steenbreek zich zinspelend had vastgezet, gele mierik lag uitgespreid en tientallen andere gewassen kiemden en miezelden door gebrek aan zonlicht en hinder van de ongelooflijk talrijke torren en andere niet te identificeren ongedierten die, zo rond en vol als ze waren, zich nog verder volvraten, zonder verpozen, in een verblinde volijverige ontzindheid.
Die andere geluiden bestonden uit een ingehouden door dikke viltlagen gedempt, geen sekonde aflatend of van tempo veranderend ritselen, knersen en zacht kraken, alsof twee mytische, in de aarde woonachtige reuzenrassen op grote diepte slag leverden met elkaar, of, wanneer ze – en dat leek eerder het geval – zich minder diep bevonden, vrij dicht onder de oppervlakte, als één man traag en onverzettelijk met knarsende schubbige pantsers, zo dicht aaneengesloten dat ze één enkel monstergedrocht waren geworden, oprukten in de richting van de bosbodem, die dit geraden had en zich versterkt met de iedere aardkier dichtende knoedeling van wortels en liggende, zich om alles heen windende stammen, albastachtig wit, waaruit weer andere stammen opschoten, vertikaal, die het eigenlijke Hout vormden, dat meehielp aan de verdediging door met zijn tonnenzware gewicht de aarddeuren dicht te houden, waarop wat naderde zijn stormloop scheen voor te bereiden, zijn messen wettend en zijn knotsen tegen de stenen schilden schurend. Een stormloop die ongetwijfeld slechts met inspanning van al de krachten die het Hout in zijn schuilkelders bewaarde het hoofd geboden zou kunnen worden.

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

vogels in boom

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.