Herman de Coninck – Ligstoel I
Iets in de taal van dit gedicht intrigeert me. De Coninck publiceerde het in 1969, in “De lenige liefde”.
– Voor Jan Fabre –
Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt
als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken:
je beide handen. Geuren lanterfanten door de tuin.
Ik heb een ligstoel onder me waarin ik zo laag als ik maarin mezelf kan liggen, op mijn rug, het onderste wat ik heb, lig.
Hoe is dit liggen? Zoals je een cognac afmeet door het glas
horizontaal te leggen, zo is dit liggen, ik heb niet veel van mezelf
nodig om vol te zijn, wat ik nodig heb is vooral: weinig:.Er is te weinig weinig. De vergevensgezindheid
van het niets waarin wij, als we eveneens
niets zouden zijn, zouden passen.De lucht is zo blauw als vergeetachtigheid.
De lucht is zo blauw als het blauwsel waarmee destijds
linnen werd gewassen om witter te zijn.
Over de vriendschap tussen theaterregisseur en beeldend kunstenaar Jan Fabre en Herman de Coninck kon ik niks vinden; bij de lezing van het gedicht houd ik vanwege deze opdracht wel een kunstinstallatie of een postmodern toneelstuk in mijn achterhoofd.
Bij eerste lezing is dit gedicht een poging om het luieren in woorden te vatten. Het beeld is sterk: geuren die lanterfanten en water dat niet in de kom van je beide handen blijft staan, het cognacglas en de rug als het onderste wat we hebben: we zien de man liggen mijmeren in zijn ligstoel.
Wat is het ‘soort’ niets dat hij zoekt? Het ‘weinig’ is strikt genomen niet niets, maar leidt tot de ervaring van zichzelf helemaal genoeg zijn (‘in mezelf liggen’). Weinig is een tendens richting niets, iets dat het niets zelf ons vergeeft. De Conick lijkt hier een zuiver subject te willen beschrijven, los van alle bijkomstigheden en oordelen. Dat doet me aan Husserl denken.
Maar die zuivere fenomenen zijn niet wat het lijkt. De blauwheid van de lucht wordt geassocieerd met blauwsel, een stof die van oorsprong cobalt bevatte en later synthetisch ultramarijn, om de gelige kleur van wasgoed te compenseren. Het pure fenomeen van de blauwe lucht is ‘weinig’: een ervaring die ons op weg helpt naar de witheid van het niets.