Gepubliceerd op: zondag 11 augustus 2019

R33: Drijvende zaadpluizen (begin)

 

Tot laat in de avond weergalmden de hakwerktuigen der werkers, werden stukken ijzer in vuurtjes gedoopt en gesmeed, eetwaren geroosterd. Werd gespeurd naar eindpunten van uit de rotsen opborrelende wateraders. Werden de dode stenen rivierbeddingen dieper uitgehouwen en zoveel mogelijk op hetzelfde nivo gebracht. De rivierbeddingen werden in straten herschapen, die recht en soms bochtig door de rotswanden vol gaten schoten. Wie niet aan de katedraal of het stadhuis klopte en hamerde, werkte, onder Scherpendes dubbelzinnige kontrole, aan zijn woning, een zwarte wirwar van keien en puin. Ze werden losgewrikt, opgetild, door de vierkant gekapte gaten die vensters en deuren begonnen te worden naar buiten gewerkt en daar uitgespreid over de gladde straatgeulen, met gruiscement aaneengekit. Een nieuw plaveisel werd zo bij brokstukken aangebracht, waarop savonds, op het vreemde gezellige uur voor het donker, als de mannen van hun werk kwamen en zich met hun gezin verenigden, vuren aangelegd of hoger gestookt werden en waaromheen men met een stuk ijzer of een versteende takvork zijn portie vlees roosterde.
De vleeshouwersknecht lag dan zijn roes uit te slapen in zijn hol, waaraan niets mocht opgeknapt worden. Scherpende versierde in de lege katedraal zijn balken, die thans kruiselings op elkaar vastgespijkerd, rechtop stonden achter het granieten hoogaltaar. De pastoorsvogel, bij het altaar, had zijn kop in de veren gestoken en brabbelde nieuwe voorraden godstaai bijeen. Met een weemoedige
dankbaarheid, vermengd met vrees, lieten de volwassenen toe dat hun kinderen op de stille atmosfeer drijvende zaadpluisjes najoegen en in hun holle hand aan elkaar toonden. Die ze beroken.
‘Dat worden nou planten, hè?’ zeiden de kinderen tegen hun vader of moeder. Ze konden ze zich niet goed voorstellen. Vreemd was dat, maar het verging de volwassenen net zo.
‘Gooi weg die rommel’ zeiden ze, ‘hier is je vlees. Eet op en vlug. Scherpende slaapt nooit. Dat weet je’.
Met mijmerende ogen lieten de kinderen de pluisjes los. Ze dreven verder, ze raakten klem in fijne spleten tussen de stenen. Dauw deed ze zwellen. Kogels werden ze. Ze scheurden open. Ze groeiden in het gevallen donker, in veel kleinere grotten dan die de kinderen opslokten en die daarna ook de volwassenen verslonden, wanneer Scherpende het werk staakte en voor de nacht het vuur temperde dat achter de gaten van de katedraal trilde als een dun bloedig vlies.
De volwassenen doofden hun vuren en legden zich in hun grotten, amper nog tegen elkaar sprekend, te moe. Te moe om elkaar te bezitten, zonder eraan te denken denkend aan Morgen, aan het verplichte eindeloze zingen, aan het door slaag aangewakkerd werk, aan de verplichte kerkgang, aan de schaduw van de pastoorsvogel die niet betrapt wenste te worden omdat hij een deel van de pastoorsvogel zelf was,
aan het kruishout in de katedraal en wie daar voor een klein vergrijp tegen de regels of uit een gril aan vast gebonden kon worden, aan de stil rondsluipende koster die luien of misverzuimers uit hun grothuis geselde en naar de katedraal dreef, aan god en zonden en nog steeds niet geheel vernietigd geboomte dat hun gesteenten omringde en dat nog steeds neergeslagen diende te worden. Aan het vreemde van de steengroei dachten ze geen ogenblik, dat was even vanzelfsprekend voor hen als het inderdaad
ontstaan was. Geen woord werd erover gewisseld. Geen tong prees of misprees het wonder. Geen tong?

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

zaadpluizen

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.