Gepubliceerd op: zaterdag 10 augustus 2019

R32: Dagelijks werk (einde)

 

Zijn daden waren de schoppen en stompen die hij, vanaf het eerste ochtendkrieken, kwistig uitdeelde aan al wie zijn pad kruiste. Met nog van zijn worstelslaap bloeddoortrokken ogen stommelde hij tijdens de vroegmis, nog voor hij op jacht ging, de katedraal binnen en langs de rijen der geknielden, opgesteld volgens sekse, leeftijd en rang. Zonder een woord te zeggen (wat waren woorden? Als de overwinning behaald was schafte hij vermoedelijk alle taal af) hief hij zijn voet en genoot met volle teugen van wat hij als een stukje konditietraining, een vorm van ochtendgymnastiek beschouwde. Knipogend naar de koster, die het metrum van de schoppen en muilperen met zijn zweepslagen geskandeerd had, verliet hij de katedraal, zonder dat de zingende en prekende pastoorsvogel, die steeds slechter van gezicht leek te worden, de kolos opgemerkt had.
Zo zeker was de vleeshouwersknecht van de eindoverwinning dat hij de Vader rustig de tijd gaf om zich te vermeerderen, om aan te groeien en zich breed te maken. De aanval op Hem zou pas geopend worden wanneer het nieuwe paleis gereed was. Op het feit dat de koster dit niet met deze term maar met het woord ‘katedraal’ of ‘kerk’ aanduidde, sloeg de vleeshouwersknecht geen acht. Om zulke kleinigheden
bekommerde hij zich niet. Het ging er hem uitsluitend om dat het zo ruim en handig en fraai mogelijk van inrichting werd.
Met het oog daarop hield hij zovaak zijn slachtwerk het hem toeliet, een oogje in het zeil bij de voltooiingswerkzaamheden die onder Trevaljes leiding en Scherpendes supervisie vrij snel vorderden. Trevalje deed de hem totaal over het hoofd gegroeide wildeman zo goed funktioneren als hem nog mogelijk was. Hij liet hem zoveel mogelijk zijn hardhandige en -voetige gang gaan, die het werk niet weinig bespoedigde. De arbeiders die Trevalje kommandeerde, evenzeer als hijzelf trouwens, waren als de dood voor de vleeshouwersknecht, die, als hij bij het hakken een steenschilfer in zijn oog kreeg, schuimbekte van woede en aanstalten maakte om hen allen te verdelgen van de stenen aardbodem.
Maar ze waren machteloos. Uit zijn handen ontvingen ze iedere middag de portie vlees voor henzelf en hun gezin. Meestal kwakte hij het hun in het gezicht. Soms ook, als hij een slechte bui had vanwege de nierstenen, wierp hij het voor hun ogen in de kloaak, die hij afvalput noemde. Ze slaafden, zwoegden en draafden zo hard ze konden om het hem naar de zin te maken en om te eten te hebben. Rolden losgewrikte brokken gesteente aan, stapelden ze op elkaar en verkregen zo stellingen. Hakten met schoppen en in de steenhopen gevonden brokken ijzer, die ze in kleine vuren omgesmeed hadden tot bijlen en piossen, de ronde kaarsvetvormen van de katedraal weg. Trokken de wijde groengrauwe steenmantel waarin de kerk gehuld was strak. Korven de boogvensters onder Scherpendes boze oog symmetrisch. Kapten vertikale en horizontale gleuven in de steenhuid en smeerden die vol met een cement van gruis en water.
In alle richtingen kropen ze, scheef en als torren, in hun kapotte uniformen over de steenvacht, voerden ze verfraaiingswerkzaamheden uit.
‘Zingen’ siste Scherpende tegen Trevalje, die met effen gezicht het werk in uitvoering kontroleerde en zich in korte tijd verbazingwekkend goed aanpaste aan de geringe rol die hij thans speelde.
‘Zingen’ schreeuwde Trevalje naar omhoog. Hij zette in en hield onmiddellijk op. Uit één ijle rafelige keel daalden flarden van gezang naar beneden.
De vleeshouwersknecht kauwde, voor zijn doen bijna peinzend, op een brok bloed en voelde zich van top tot teen leven.

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

vlees

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.