Gepubliceerd op: zondag 4 augustus 2019

R32: Dagelijks werk (begin)

 

De drabregen hield op. In een wijde kring zag je, als je op een der afgeplatte hoge heuvels stond, het Hout in witte wasems terugwijken.
Met de herstrukturering van het bestaan was een begin gemaakt. De bewoners der opeengepakte, elkaar spalkende, reeds naar grauw neigende gesteentelagen vielen uiteen in groepen en werkploegen die elk hun speciale aktiviteiten ontplooiden. Ze zagen in dat ze er zonder koördinatie en nauwe samenwerking niet kwamen. De kleinste groep, door zijn veelvuldige afwezigheid en door mentaliteitsverschillen geïsoleerd van de rest, was die waarvan Magus de leiding had. Het was tevens de enige groep die ofschoon de allernoodzakelijkste, toch weinig rechtstreeks opbouwende werkzaamheden verrichtte. De groep opereerde van meet af aan in de marge van het zich snel konsoliderende bestaan, waarvan gemeenschappelijkheid een hoofdkenmerk was. Dag in dag uit sjouwden de tuiniers over de stenen, die ze bij monde van Magus haatten als de pest, omdat ze massa’s van de prachtigste lijken toegedekt en onvindbaar gemaakt hadden.
Die steen, zei Magus, er met zijn pionierschop tegen stotend, maakt alle leven kapot. Let maar es op. Het is niks anders as een enorme grafzerk die ze de dooien over de kop geschoven hebben. Er verrot daaronder niks. Dus krijgt niks de gelegenheid om wortel te schieten en uit te groeien. Die steen zit meters diep in de grond geklemd. Alles is daar dood. Een godswonder dat er zoveel gangen naar beneden lopen. Het enige wat we voorlopig kunnen doen is die zo goed mogelijk volproppen. Als ik me niet ontzettend vergis komt de boel zo op den duur vanzelf weer op gang. Al kan het verrekt lang duren. Maar die rotsteen gaat eraan, dat staat vast. Op een dag breken ze hun stenen aan gruzelementen en schieten tussen de kieren aarde, gedierte, drab en plantengroei op. Met het nieuwe Jeruzalem heeft dat niks van doen. Het hele nieuwe Jeruzalem is grote lulkoek, uitgevonden door schijtlaarzen die doodsbang zijn voor een beetje groei en bloei. Die immers op verrotting staan met hun wortels. Ze haten de lekkere zwarte aarde waar de dooien in willen ontkiemen als ogen die vol zaad zitten. Daarom hebben ze er in hun angst stenen op gestapeld. En wij, gravers, zitten met de gebakken peren.
Ze waren dus genoodzaakt hun arbeidsterrein te zoeken in het zich in schuim en vuil terugtrekkend Hout, op enkele kilometers afstand van de ontstane steenstad. Dit verdroot hen allerminst. Ze genoten met volle teugen van de verstikkende rottingsaromen die daar dreven en van de zwellende lijkenvruchten die ze er in groten getale uit de oksels der bomen plukten en van de witte borrelende moerasbodem, melaats van groei en besmettingen. Amper zich de tijd gunnend om uit te blazen waren ze met hun schoppen in de weer, maakten grappen, onderzochten de in drab uiteenvallende doden op gouden tanden en kiezen, groeven ongelooflijk snel in de weke siepende grond metersdiepe en -brede kuilen, kwakten daar rissen lijken in – waarvan de meeste voor een ongeoefend oog slechts nog aan bepaalde botdelen als zodanig herkenbaar zouden geweest zijn -, smeten gierend van pret de kuilen dicht en maakten ze tenslotte weer open. Diep gebukt onder slechts door tot leer geworden bladeren bijeengehouden vloeibare vrachtjes, keerden de lijkentuiniers terug, wanneer het donker reeds gevallen was en de gesteentebewoners zich in hun grotten teruggetrokken hadden.

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

aarde

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.