Gepubliceerd op: zaterdag 3 augustus 2019

R31: Cerberus (einde)

 

Mank en blauwbebuild hipten de kinderen het daglicht in, keken verblind op naar de gespannen lucht en het hoge ijle bos rondom, waarin het hen verboden was een klimvoet te zetten, ook al droegen ze die naam en hadden hun ouders hun die zelf gegeven. Het gedrag der volwassenen was zo ondoorgrondelijk geworden dat de kinderen hen niet eens haatten. Ze begrepen hen alleen niet meer en spraken met blanke stemmen de gebeden uit die ze moesten opzeggen, iedere morgen, iedere middag, iedere avond. Altijd door. Omdat Iets vertoornd op hen was en omdat dat Iets tevreden gebeden moest worden en te vriend gehouden.
Iets leefde van hun mondgeruchten. Dit verbaasde de kinderen, die van de zon hielden en die dachten dat Iets de zon was met zijn gele getande hondekop. Ze sloten zich nog meer aaneen, dachten ingewikkelde alarmsystemen uit, maakten daarvan gebruik zovaak de pastoorsvogel en zijn handlanger ergens gesinjaleerd werden door een van hen. Een kleine jongen vaak, die van hout en allang verdord leerachtig hard blad een trommel gemaakt had en die met zijn vader en twee moeders, die alle drie heel anders waren dan alle andere volwassenen, in een hol woonde waarin wel tien gangen uitkwamen en waar helemaal geen muren voor gestapeld werden.
Gangen zijn immers gehoororganen, zei de kleine trommelslager wijs tegen de andere kinderen. Hoe komen jullie vader en moeder erbij om die dicht te maken! Zo kunnen ze Ranonkel immers helemaal niet horen wanneer hij opkomt! En dat kan elk ogenblik zijn. Hij is allang over tijd. Wij waren hier al toen de grotten er nog niet waren. Die heeft Ranonkel ook gemaakt. Alles is zijn werk. Als hij er is zul je es wat zien! Dan is het afgelopen met de timmerman Scherpende en de pastoorsvogel. Hij tovert ze om in mestkevers, dat doet ie vast. Ik zal het hem vragen. Hij kan alles. Alles.
De kleine trommelslager waarschuwde hen door te trommelen als er onheil naderde. Hij liet het dan zacht onweren in de rotsen en de kinderen wisten dat ze dan vluchten moesten, dat hun beul in aantocht was. Ze begrepen niet hoe de kleine trommelslager dat altijd wist. Ze waren hem dankbaar. Ze hielden van hem en kwamen graag, zo vaak ze zich onzichtbaar wisten te maken, en de volwassenen hen vergaten, in de grot waar de trommelslager en zijn familie woonden en waar niemand sloeg en over zonden en straf praatte. Maar waar alleen geluisterd werd naar iets dat naderde, iets dat al een hele tijd over tijd was. Maar dat nu zeker gauw komen zou. Alles wees daarop.
‘Ranonkel zal ons beschermen’ zeiden de kinderen stil tegen elkaar, als ze teruggekeerd waren naar hun hol en met elkaar fluisterden voor ze de slaap binnendreven en daarin als pluizen wegdwarrelden en oplosten.
‘Ranonkel wil niet dat wij geslagen worden. Hij zal er een eind aan maken. Vast’.

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

zon

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.