EI 168: Delphine Lecompte – De priester die Jezus van mij weggriste
Ik hield de hostie te lang in mijn palm
De priester dacht dat ik Jezus’ vlees wilde wegmoffelen
In mijn vestzakje, om het na de mis te dumpen in een heidense waterput
En misschien nog een wens te doen ook, de wens zou seksueel
Of materialistisch zijn, de priester had het bij het verkeerde eind.
Ik was een ontzettend vroom kind
Ik bad dagelijks tot God, en ik telefoneerde ’s nachts
Via Fisher Price naar zijn volmaakte zoon
Jezus nam steeds op en zei: ‘Ach de katholieke misdienst …
Mooie liturgie dat wel, maar de hostie mijn vlees, eet die gerust op wanneer jij het wil.’
Wanneer ik het wil, ik wilde de hostie opeten aan het strand
Mijn blik gericht op de dappere ezels van de knoestige ezeldrijver
Mijn rug blind voor de lunaparken en gocarts en wafelkramen
Maar de priester griste Jezus’ vlees uit mijn hand
En hij propte de hostie diep in mijn mond, ik stikte haast.
Woedend nam ik mij voor nooit meer te bidden
De telefoon van Fisher Price wierp ik ’s avonds in het haardvuur
Het gesmolten plastic maakte mijn grootvader razend
Hij gaf mij een pandoering om u of kindermishandeling tegen te zeggen
De volgende dag nam zijn spijt de vorm aan van een pluchen berggeit.
Ik noemde de geit Batseba
Ik wist niet dat zij in de bijbel voorkwam
Ik vond het gewoon een geschikte naam, stoerder dan Lolita
En sensueler dan Mata Hari
Ondertussen is alles weer koek en ei tussen Jezus, God, en mij.
____
Dit gedicht is een uitgesproken, cyclisch ik-gedicht. Het begint en eindigt met de ik-persoon. Daarbij is de lyrische ik-figuur ontegenzeggelijk de dichteres zelf die de lezer een inkijk geeft in haar religieuze ervaringen als opgroeiend meisje. De titel van het gedicht ‘De priester die Jezus van mij weggriste’ spreekt boekdelen. Het werkwoord weggrissen heeft een negatieve lading en moet hier letterlijk opgevat worden. Het betekent kapen, beroven of met geweld iets dierbaars afpakken, in dit geval de heilige hostie: voor gelovige katholieken en voor kinderen het Lichaam van Christus. De 5 vijfregelige strofen worden alle afgesloten met een punt en kunnen opgevat worden als kleine, zelfstandige eenheden, zoals alinea’s in een verhaal.
De eerste strofe begint op het moment dat de ik-figuur ter communie gaat en te lang draalt met het innemen van de ouwel die een priester haar in de handpalm legt. Hij verdenkt het meisje ervan dat zij snode, ja zelfs blasfemistische plannen heeft met het Lichaam van Christus dat licht badinerend en weinig verheven in v2 omschreven wordt als ‘Jezus’ vlees’. De geestelijke grist de hostie uit haar hand en propt deze diep in haar mond, een volstrekt abjecte handeling verricht door een dienaar van de Kerk.
De priester heeft het echter bij het verkeerde eind. Het meisje – de ik-figuur – is zich van geen enkel kwaad bewust. In haar prereligieuze, kinderlijke Godservaring kan zij zelfs met een speelgoedtelefoontje Jezus bellen (v6-8).
In deze tweede strofe wordt in v9 en v10 de draak gestoken met de kerkelijke leer. Het blijkt dat Jezus, die de ik-figuur – niet zonder enig cynisme – de ‘volmaakte zoon’ van God noemt, het zelf niet zo nauw neemt met de kerkelijke geboden. Het meisje mag de hostie innemen wanneer zij dat zelf wil. Waarschijnlijk wordt hiermee ook het menselijke aspect van Jezus benadrukt als Gods Zoon onder de mensen.
En voortbordurend op die goddelijke welwillendheid, wil het meisje de hostie het liefst consumeren op het strand. Ze keert haar rug naar de triviale kermisattracties en speelautomaten waarmee lunaparken nu eenmaal vol staan en richt haar blik op een oude ezeldrijver. Een scherp contrast dat laat zien waarnaar de voorkeur van de ik-figuur uitgaat.
De mijmerij van het meisje in de derde strofe is kortstondig. De ruwe handeling van de priester brengt haar niet alleen in letterlijke zin bij haar positieven maar ook in overdrachtelijke zin. Ze kan daarna niet meer bidden. Haar (kinder)geloof lijkt ze dan definitief kwijt te zijn, zoals beschreven in v16 en v17.
Tot overmaat van ramp wordt daarop de grootvader van het meisje zo boos dat hij zijn kleindochter een flinke ‘pandoering’ geeft. Een Vlaamse aanduiding voor een flinke afranseling. Een daad waarvan hij al snel spijt krijgt. Om het goed te maken geeft hij haar de volgende dag een knuffeldier, wat past in de hedendaagse sorry-cultuur.
De laatste strofe van het gedicht wordt gewijd aan de naamgeving van het knuffelgeitje. Het wordt noch ‘Lolita’, noch ‘Mata Hari’. Welluidende maar wereldse namen die het niet halen bij ‘Batseba’. De ik-figuur zegt overigens niet te weten dat het hier gaat om een Bijbelse, oudtestamentische vrouw die – voor de liefhebbers – een cruciale rol speelt in een van de meest tragische momenten in het leven van koning David.
Na alle schermutselingen, fantasieën en herinneringen blijkt uit de laatste versregel dat de ik-figuur – het meisje van weleer – haar geloof in God en Jezus heeft hervonden. In die laatste zin kiest zij bewust voor een afwijkende opsomming van de Drie-eenheid. Niet de Heilige Geest completeert de Triniteit maar zij zelf. Niet vreemd is het dan dat de versregels 21 t/m 23 ostentatief beginnen met het zelfbewuste, hervonden ‘Ik’. De ik-figuur heeft namelijk niet alleen haar geloof – met of zonder inmenging van de Heilige Geest – maar ook het geloof in zich zelf hervonden. Ze zegt dat niet verheven maar in huis-tuin-en-keuken-taal.
Haar taalgebruik is niet poëtisch en kan niet bogen op stilistische hoogstandjes. Lecompte hanteert een Parlando-achtige stijl die wel aangeduid wordt met de term spreektaal. Hierdoor wordt het gedicht voor de lezer wel toegankelijker en begrijpelijker.
Soms zijn er lichte toespelingen op de katholieke canon: ‘haardvuur’ in v17 kan met enige fantasie gerelateerd worden aan hellevuur. De ‘dappere ezels’ in v12 doen denken aan de ezel die de zwangere Maria torst naar een beschutte stal en aan de ezel waarop Jezus schrijlings zit tijdens zijn blijde intocht in Jeruzalem op Dominica in Palmis (palmpaaszondag). Ook ‘spijt’ hebben en boete doen, wat katholieken uit oudere generaties ingepeperd hebben gekregen, komt terug in het berouw van de grootvader en het goedmakertje in de vorm van ‘een pluchen berggeit’.
____
The Best Of Delphine Lecompte
Uitgeverij De Bezige Bij
ISBN 9789403137209