Gepubliceerd op: dinsdag 16 juli 2019

EI 167: Moya De Feyter – tegen dit papier is al geademd en jij was het niet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tegen dit papier is al geademd en jij was het niet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

____

Situatie 1:
Een lezer zit thuis in een stoel of op de bank en leest een dichtbundel, houdt de bundel in de hand, voelt het papier. Dat voelt heel anders dan het papier uit een printer, of fotopapier. De lezer ruikt de inkt bij het inademen. Het boek is op zo’n 30cm afstand. Bij het uitademen komt een belangrijk deel van de adem tegen de bladzijde die de lezer leest.
De lezer komt bij deze bladzijde. Helemaal leeg, buiten een paginanummer en deze eenzame zin. De zin is verticaal gecentreerd, en staat horizontaal netjes tegen de linker kantlijn. De zin begint niet met een hoofdletter en eindigt niet met een (afsluitend) leesteken.
De lezer herkent de situatie uit de zin, betrekt die op de eigen situatie. De lezer wordt zich bewust van het papier, de bundel, het ademen. Bijna een meditatie.
“Hoezo was ik het niet,” denkt de lezer misschien, “deze bundel heb ik net nieuw, niemand anders heeft hem nog gelezen. Moeten we dit op een Bergson-durée-achtige manier zien? Je bent niet meer dezelfde persoon als bij je vorige ademhaling om dat je de herinnering en ervaring van de vorige meeneemt?” Die gedachte leidt er samen met de geisoleerde positie van de versregel en het duidelijke aanspreken van een ‘jij’ toe dat deze bladzijde op een elementaire manier over identiteit en individualiteit gaat.
Misschien ook heeft de lezer het boek geleend van iemand of van de bibliotheek. De mededeling in de zin is dan vanzelfsprekend. Poëzie en taal gaan over gezamenlijkheid en delen. De witruimte om de versregel heen is niet om hem te isoleren, maar juist om hem de ruimte te geven om te groeien. Om de aandacht te richten. De versregel is nadrukkelijk een fragment: geen hoofdletter, geen afsluitend leesteken. Er is een groter geheel.

Situatie 2:
Iemand draagt gedichten uit de bundel voor, houdt de bundel in de hand of heeft die op een katheder o.i.d. gelegd. Of de voordrager tegen het papier ademt, is maar de vraag. Meestal spreek je bij zo’n gelegenheid over de bundel heen naar het publiek. Het publiek ziet niet wat er op het papier staat, het vele wit met de eenzame versregel. De voordrager houdt lange pauzes voor en na het uitspreken van de zin. Het publiek ziet de bundel op zekere afstand en vindt het volstrekt logisch dat iemand anders er tegen geademd heeft. Ook vinden de mensen in het publiek het niet raar dat ze als één persoon (‘jij’) worden aangesproken. Misschien voelen ze zich allemaal persoonlijk aangesproken, misschien denken ze dat de ‘jij’ iemand is die niet bij de voordracht aanwezig is.
Dat laatste is niet zo’n gekke gedachte, want er zit iets intiems in deze versregel. Iemand moet dicht bij het papier komen om er tegen te ademen. Als we de adem van een ander kunnen voelen en/of ruiken zijn we duidelijk in de personal space van de ander. Hier lijkt het papier een intermediair te zijn. Een zelfde soort gedachte als dat je hebt gezoend als je beiden uit hetzelfde glas hebt gedronken. Spreekt uit het tweede deel van de zin, ‘en jij was het niet’, geen verlangen naar de ‘jij’? Een gemis in het kwadraat: de intimiteit moet al via de intermediair van het papier, maar zelfs op die manier is er geen contact met de ‘jij’.
Van de andere kant heeft in deze situatie de voordrager toegang tot het papier, kan ertegen ademen, en heeft blijkbaar ook kennis over wie er tegen geademnd heeft. Voor het publiek geldt dat allemaal niet. Zo legt deze sitiuatie ook een machtsrelatie in de versregel bloot. Misschien is dat ‘en jij was het niet’ verwijtend bedoeld.

Situatie 3:
U leest de versregel nu digitaal en online. Misschien ziet u het op een groot scherm, misschien leest u het op een smartphone. U ziet geen paginanummer, u ziet geen lege pagina. U ziet een webpagina waarop de versregel omgeven is door het nodige wit, maar daarboven, daaronder en daarnaast staan weer andere (tekst)elementen om aandacht te vragen. Er is geen papier. Toch roept deze versregel dat op. We kunnen het ons goed voorstellen. Maar daarbij hoeft het niet om het papier van een dichtbundel te gaan. Het kan ook een groot vel papier zijn die midden in een ruimte hangt, of misshcien tegen een muur. Op het vel papier staat deze versregel klein genoeg geschreven zodat mensen zo dichtbij moeten komen dat ze vanzelf tegen het papier ademen.
En wanneer is eigenlijk de laatste keer geweest dat u bewust tegen papier geademd hebt? Blazen, vooruit, als er een beestje of een kruimeltje op de bladzijde is gekomen. Maar bewust ademen doen we eigenlijk nooit tegen papier. Wel tegen een scherm, bijvoorbeeld van uw smartphone. Net zoals tegen brilleglazen: om daarna schoon te wrijven. We ademen ook wel eens tegen een koude ruit, om daarna een tekening te maken, of iets korts te schrijven.
Misschien zit u thuis, zoals in situatie 1. Maar zowel het fysieke als het visuele van de ervaring met een dichtbundel is anders. Misschien heeft u tijdens het lezen van dit stuk al meerdere berichtjes ontvangen. De concrete situatie sluit niet zo nauw aan bij de situatie in de zin. Dat geeft een ander effect: minder contemplatief en minder materieel. Het opent ook mogelijkheden. Zo is het in dit virtuele domein vanzelfsprekender dat het ‘papier’ niet per se van een dichtbundel is. Nu het papier net zozeer door de verbeeldingskracht van de lezer opgeroepen moet worden als de ‘jij’, slaat ‘het’ misschien wel terug op ‘papier’. Of slaat ‘het’ op nog heel iets anders dan het papier of het ademen, iets wat niet genoemd wordt in dit fragment.
Misschien denkt u -net als ik- bij de prominente plaats die het woord ‘papier’ in dit gedicht inneemt aan Only paper is English van K. Schippers. Zoek het even op. U hebt het online vast zo gevonden.
____


 

MASSASTRANDINGEN
Moya De Feyter
Uitgeverij Vrijdag
ISBN 9789460017865

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.