Gepubliceerd op: vrijdag 12 juli 2019

EI 166: Jane Leusink – God dood

 

Ergens moet je zijn, God, een stapel moedervellen
of wat mij betreft een nieuw gedicht dat zich maar
niet voltrekken laat, mijn hart bloedt in mijn hand,
mijn zoeken in mijn keel, ze zeggen dat de interactie
tussen jou en mij een ruis vertoont, een kromme
is, een odyssee van energie die zich verdunt,
dat jij mijn lichaam rustig richting sloop
begon te sturen, het hoefde allemaal van jou
niet zo en die druppels verse tekst
die uit mijn schrijfstift lekten, vond je eigenlijk
maar niks.

Je oog dat alles ziet, is ongeduldig, God.

Verbouw de plek waarheen betekenis gevlucht,
vergraaf de sokkenla, vouw stapels T-shirts op
en op, verpluk een overhemd van Calvin Klein,
ik trek het jasje aan van Hugo Boss, waarin mijn hoofd
toen jij mij ving, geur in mijn neus, smaak
in mijn mond, waarmee ik schrijf.

Houd van je lot.

God is de dood en eet het leven en daarna eet het leven
dood. God hoopt dat vlinders hoger vliegen, trok
de dood jouw kleren aan.

____
Als iemand een geliefde heeft verloren, is de vraag naar de zin van dit alles acuut. Postmodernisten mogen dan zeggen dat het een onzinnige vraag is, aan verdriet en woede valt niet te ontkomen. Iemand die is opgevoed in het geloof aan een almachtige en goede God, zal de vraag aan God stellen, ook als hij of zij dat geloof allang verloren heeft.
‘Amor fati’ zeggen we in navolging van Spinoza en Nietzsche: omhels het onvermijdelijke. Dat is meer dan: accepteer de dood.

Vroeger werd er getypt op een moedervel, waardoor een laagje was verdween en de letters geïnkt werden. Op die manier kon je met een stencilmachine vele exemplaren van een tekst maken. God vergelijken met ‘een stapel moedervellen’ (God ook als moeder!) zou je als blasfemisch kunnen ervaren, maar de volgende vergelijking is misschien eerbiediger. God is ‘een nieuw gedicht’, maar nee, het gedicht laat zich ‘niet voltrekken’. Het is misschien een rouwgedicht. De dichteres kan het niet schrijven, want haar ‘hart bloedt’ in haar hand en ‘mijn zoeken [bloedt] in mijn keel’. We zijn bijna ongemerkt verschoven van God naar de dichteres en nu gaat het over hun verhouding. Waar is God? Is hij onzichtbaar, onkenbaar? Eerst is er slechts ‘ruis’ op de lijn. Er is geen rechte lijn tussen God en de dichteres. Een ‘kromme’ is volgens het Cultureel Woordenboek: “Een aaneengeregen verzameling punten in de driedimensionale ruimte, intuïtief vergelijkbaar met een oneindig dun touwtje waarlangs een denkbeeldig insect wandelt binnen een van te voren vastgestelde hoeveelheid tijd. Elk tijdstip gedurende die wandeling bepaalt dan ondubbelzinnig de positie van dat insect op het touwtje.”

De interactie tussen God en de dichteres is ‘een odyssee van energie die zich verdunt’. De zwerftocht door het leven leidt tot fatale vermoeidheid.
‘Ze zeggen’ ‘dat jij mijn lichaam rustig richting sloop / begon te sturen’. God laat de dichteres in de steek en haar schrijfproducten ‘vond je eigenlijk maar niks.’ Er staat ‘schrijfstift’ en dat doet de lezer denken aan Middeleeuwse, wellicht religieuze teksten, waarin God ondubbelzinnig bestaat. Maar nu ‘lekken’ de gedichten uit ‘mijn schrijfstift’. Ze lijken verloren te gaan.
De dichteres herinnert zich het alziende ‘oog’ dat op school of in de kerk de gelovigen aanstaarde. God is ‘ongeduldig’ en neemt een leven te vroeg.

In de volgende strofe lijkt de dichteres zichzelf toe te spreken. Wat te doen na het verlies?
Je zou verwachten: ‘Verbouw de plek vanwaar betekenis is gevlucht,’ Er staat: ’vergraaf de sokkenla’, niet ‘begraaf’. Een beekje wordt vergraven tot een kanaal bijvoorbeeld. De ‘sokkenla’ krijgt een andere bestemming. De ‘T-shirts’ moeten weg. Waar naar toe? In je wanhoop vouw je ze steeds weer op. Je plukt aan een duur overhemd; je trekt een modieus jasje aan en je vangt de geur van de geliefde, die jou ooit ‘ving’, dat wil zeggen ‘opving’, een bestemming gaf, een zin om te leven. De geur van het jasje geeft een smaak in de mond en daarmee wil de dichteres schrijven: een rouwlied. Omhels het onvermijdelijke.

De slotstrofe is het slot van het rouwlied. Is God dood? Nee, ‘God is de dood en eet het leven’. Daarna is degene die nog leeft de dood als het ware aan het eten. De zin ‘God hoopt dat vlinders hoger vliegen’ begrijp ik niet goed. Vlinder als symbool van de ziel? Wordt de geliefde vergeleken met een vlinder? In ieder geval heeft de dood nu de gedaante van de geliefde aangenomen.
____


 

Erato
Jane Leusink
Uitgeverij Mozaïek
ISBN 9789023991601

 

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.