R21: Trommelslag (einde)
‘Trommelslager’ zei Mabelis tot de kleine jongen, ‘nu is het tijd om te trommelen. Sla de trommel. Wek met je getrommel deze Ranonkel uit de aardhoop die hem nog bedekt. Trommel!’
De kleine jongen sloeg zo hard hij kon op zijn trommeltje. Toen hij moe werd nam zijn moeder hem de stokken af en trommelde op haar beurt, maar niet lang. Hij griste haar de stokken uit de handen en trommelde zelf weer, zijn kleine doorschijnende gezicht met de zwartstenen ogen en het witte haar star en aandachtig, gericht op Mabelis, die zacht met zijn stem het ritme van de trommel, dat het ritme van de donder leek te worden, begeleidde en heen en weer deinde. Hun vrede was volstrekt, niet meer te doorbreken.
‘Hij wie de oren geopend zijn hoort de dondertrom de terugkomst inleiden’ zei hij stil, ‘laten wij deze Ranonkel die god is waardig ontvangen!’
‘Ontvangen’ zeiden de zwangere vrouw en haar zoontje. Dat met gesloten ogen de donder nu zelf uit zijn trommel bonkte.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.