R20: Tropische strijdwijze (begin)
Het werd een verbitterde strijd. De vinger aan de trekker van hun automatische wapens rukten de botten zorgeloos op door het bos dat de opstandige stad als een haag omgaf en waarin naar ze vermoedden wel eens allerlei smerige valstrikken konden verborgen zitten. Toch legden ze niet de minste voorzichtigheid aan de dag. Stuk voor stuk beschouwden ze deze operatie als een kostelijke grap. De omgeving beviel hen, de vochtige broeierige warmte binnen de enorme groene bol bracht hen hun vroegere strafekspedities en slachtpartijen in herinnering. Naarmate weer, zoals jaren geleden, het zweet vlugger over hun huid begon te gutsen, gingen ze zich opgewekter en zelfbewuster voelen. Ze rolden hun mouwen op, draaiden hun polshorloge met de wijzerplaat naar binnen en propten repen kauwgum in hun mond. Ze deden het kalm aan. Ze hadden immers de tijd tot zonsondergang.
Links en rechts vruchten van laaghangende takken plukkend of ze eraf slaand met hun wapens, hongerig en genotvol hun tanden zettend in het sappige vlees, schertsend, en als vroeger vloekend op het slechte zicht dat je had in die verdomde plantenbende, stommelden ze groepsgewijs verder, de onderofficieren en officieren die allen een walkie talkie op hun rug hadden toeroepend die rotdingen in elkaar te hengsten. Was het nou godverdomme feest vandaag of niet?!
‘Laat je lol niet vergallen door dat kelerekassie, luit!’, ‘ram dat ding in mekaar, sergeant, anders doen wij het!’ riepen ze uitgelaten als kleine jongens die tijdens een vakantie-uitstapje hun onderwijzers voortdurend van goede raad dienen.
‘Godverdomme, de jongens hebben gelijk ook’ zei Papa Boem tegen de stafofficier met walkie talkie en tegen de stafofficier zonder.
Het geroep van de botten was niet onopgemerkt gebleven voor zijn scherpe oor. De mogelijkheid tot het verspillen van materiaal was altijd een van de kanten aan het militair bestaan geweest die de generaal uitermate bevielen. Dat te kunnen doen, gewoon, uit vrije grillige wil, zonder noodzaak, was een luxe die men zich buiten het leger (onder deze term verstond hij alleen de botten, de rest was uitvaagsel, kut zoals hij placht te zeggen) niet dorst te veroorloven. Hij haatte de gierigheid en voorzichtigheid van alle civiele personen en instanties.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.