Gepubliceerd op: zondag 14 april 2019

R16: Adepten van diverse pluimage (begin)

 

Het hele bos, dat in zijn diepe hart nog de rode en grauwe blokkedoosachtige restanten van de steenstad bewaarde, rook naar uitwerpselen, ingewandsgassen, verrotting, vocht en onoverwinnelijke hevige groeikracht. Sap barstte uit alle takken. Iedere morgen was het spitse speerpuntvormige gebladerte
bepareld met ooggrote zachtbevliesde druppels die eerder uit de bladeren waren opgeweld dan er als dauw op gekondenseerd. Langs de stammen dropen glinsterende aders, beekjes van hars die na een dag hard waren geworden en waar de takzitters met zakmessen of scherpe stenen brokken uit losmaakten die ze aan hun vrouwen en kinderen gaven, die dol op de sterke geur ervan waren en zelf roken als geboomte,
als bloemzoete of aardsombere regenbitter gekruide gewassen. De blauwe bloemen begonnen al uitgebloeid te raken. Voor de meeste waren vuistgrote citroengele en fris zuurzoet smakende vruchten in de plaats gekomen.
Op een tak in de Hoogste Boom van allemaal – een Boom welks gebladerten honderden meters in de hemel reikten en het voorgoed schemerig gemaakt hadden, een Boom die, vanuit het als verzonken centrum gezien, een vaag groenachtig wolkendek was, een weide van wolken – zat Mabelis, in een schuit van groen, omringd door zijn vrouw en kinderen en mensen die aandachtig naar de boodschap luisterden
die hij hen te brengen had.
Het was niet de belangrijkste boodschap, zei hij zelf bescheiden en met fonkelende ogen in zijn binnenste kijkend, naar de kiem van waarheid die daar gaan groeien was. Zijn kinderen, die bij het ravotten en wilde klauteren door de takken hun kleren aan flarden gescheurd hadden, waren spiernaakt en zo bruin als verdorde maar ongelooflijk gaaf gebleven bladeren. Hun ogen waren donkerder geworden dan ze waren geweest, stille zwarte stenen. Hun haren lichter , wit als zand. Uit de vodden van haar eigen kleren en van die der kinderen had Mabelis’ vrouw met in plaats van garen dunne sterke ranken, een wijde los om haar schouders hangende en haar borsten bloot latende mantel vervaardigd die onder haar kin bijeengehouden werd door een puntig stukje hout. De kleur van de mantel was roestrood. Ze had hem geverfd met het bloed dat Mabelis’ getrouwen hiervoor hadden afgestaan door zich oppervlakkige
verwondingen toe te brengen met scherpe puntige blaren of met hun zakmes. Zij was immers de vrouw van hem die ze als hun profeet en leidsman beschouwden, bij ontstentenis van de steeds meer tot een legendarische verlosser wordende Ranonkel, van wie men zich de voornaam niet eens meer herinnerde, als hij er een gehad had, en die tot een symbool begon te worden waarvan Mabelis zich bediende om hen
voordehandliggende en toch pas sinds hij hen dingen was gaan uitleggen (moeilijk formulerend aanvankelijk, zich verwarrend in zijn woorden maar veranderd door een weten dat hem gestoken had als een insekt) opgehelderde kernwaarheden mee te delen.

—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.

 

 

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.