Gepubliceerd op: maandag 1 april 2019

EI 154: Hans Dekkers – Een verlaten tennisbaan in een park

 

in het park van Kasteel de Haar
lokt een beduusde tennisbaan
de netten hangen er nog, de lijnen zijn
verdwenen, het gravel is een palet met geel,
bruin en paars, midden op de baan staat
een eenzame, roestige wals en het clubhuisje
met zijn rieten dak wenkt uitnodigend
maar is hermetisch afgesloten, voorgoed

gloednieuwe torren kruipen over de kozijnen
binnen morren de geesten met hun port en sherry
halen herinneringen op aan hun gezegende dagen
de tijd van de lange zomers en de houten rackets

ze wassen zich, de geesten, boenen en krabben
het vuil der jaren van zich af, tot op het bot
maken zij zich schoon, zuiveren het moment
herscheppen de stoffige antiquiteiten
tot de luister van een onbedorven beeld

____
Het gedicht bestaat uit 3 strofen van respectievelijk 8, 4 en 5 versregels: een octaaf, kwatrijn en kwintet. Deze strofen vormen samen het gedicht maar zijn ook te duiden als redelijk afgeronde, op zich zelf staande teksten.
Het octaaf beschrijft het verval van een tennisbaan. Het kwatrijn roept herinneringen op aan de zegeningen – zeg maar voorrechten – van het jong zijn. Het kwintet lijkt een poging te zijn de verloren jeugd – die mooie zomeravonden van weleer – voor een moment te herwinnen.

In de eerste strofe is er sprake van een somber decor dat qua stemming associaties oproept met de herfst. Met verval dus. We bevinden ons in een park gelegen op het uitgestrekte landgoed van ‘Kasteel de Haar’, ooit eigendom van de adellijke familie Van Zuylen. Er is een ‘tennisbaan’ die de aandacht trekt. Van wie weten we niet. Van een toevallige passant? Een wandelaar misschien of wellicht iemand die er ooit zelf tenniste? In ieder geval duidt de persoonsvorm ‘lokt’ in v2 erop dat er sprake is van een aantrekkingskracht tussen baan en passant. Het wekt de suggestie dat ze elkaar kennen.
De tennisbaan ligt er verwaarloosd bij. Er wordt al lang niet meer op gespeeld. De slap hangende netten, de besmeurde lijnen, het vervuilde gravel en de roestige wals zijn daarvan stille getuigen. Het enige wat nog enigszins lijkt te bekoren is het pittoreske ‘clubhuisje’. Net als de baan krijgt het huisje door personificatie menselijke trekjes. Het ‘wenkt’ in v7 de passant naderbij te komen. De teleurstelling moet groot zijn. Het clubhuisje zit namelijk op slot. Het is zelfs ‘hermetisch afgesloten’ (v8) wat de desolate staat ervan een mysterieuze connotatie geeft. Het slotwoord van de eerste alinea, ‘voorgoed’ (v8) wijst erop dat toegang tot het huisje definitief voorbij is. De passant kan er niet meer in. We zullen verderop in het gedicht merken dat dit concrete beeld waarschijnlijk een diepere betekenis heeft.

In de tweede strofe wordt ook het verval van het tennishuisje zichtbaar. ‘Torren’ zijn er de nieuwe stamgasten. Zij vermaken zich uitstekend en doen zich tegoed aan ‘kozijnen’ en ander houtwerk. Dan krijgt het gedicht vanaf v10 een onverwachte wending. Het ‘clubhuisje’ komt tot leven. Het is alsof de doden uit hun graf herrijzen. Hun ‘geesten’ (v10) waren rond in het huisje. Zijn zij diegenen die er ooit vertoefden? Jong, onbezorgd en gestoken in smetteloos wit? Het lijkt er wel op. Ze keren terug in de tijd, naar die lange, oneindig lijkende zomeravonden. De passant ziet het allemaal voor zich gebeuren. Is het fantasie of heeft hij daadwerkelijk deel uitgemaakt van het gezelschap dat zich daar – lang geleden – in jeugdige onbezonnenheid zomers lang heeft vermaakt?

Dan belanden we in de derde strofe. De tand des tijds heeft het witte blazoen van weleer besmeurd. Het is of ‘de geesten’ zich van de last van al die jaren, van al dat vuil en die smurrie willen ontdoen. Ze schrobben en poetsen om lijf en leden te reinigen. Het is alsof zij hunkeren naar een herschepping van die vergane ‘luister’. Maar het is voorbij. Zoals het ‘clubhuisje’ ‘hermetisch’ is ‘afgesloten’, zo is het herwinnen van die tijd een bij voorbaat tot mislukking gedoemde queeste. Wat rest, is de luister van de herinnering, van het moment.

Het gedicht is veel meer dan een beschrijving van de desolate toestand waarin ‘tennisbaan’ en -huisje zich bevinden. Het gaat over tijdelijkheid, vergankelijkheid, verlies van onschuld en verval. De titel lijkt heel gewoon: ‘een verlaten tennisbaan’. Het gaat hierbij niet alleen om een lege tennisbaan, maar ook om de mensen die hem verlaten hebben omdat hun tijd nu eenmaal voorbij is. De titel verbergt naast deze impliciete passiefconstructie, een verwijzing – toevallig of bewust – naar het aloude adagium uit het boek Prediker, dat alles zijn tijd heeft.
De dichter bewerkstelligt dat gevoel van tijdelijkheid en vergankelijkheid mede door stijlfiguraties zoals functionele opsommingen die in elke strofe gemakkelijk te traceren zijn. Fraai is de asyndetische beeldspraak in v4/5 ‘het gravel is [ als ] een palet van geel, bruin en paars’. Het spel is afgelopen; de speeltijd voorbij. Dan zijn er fraaie personificaties zoals in v2 de ‘beduusde tennisbaan’. De baan die zich als het ware schaamt voor de staat waarin hij verkeert, zijn treurige neergang. In v10 is er de metafoor van ‘geesten’. Zijn zij niet de verloren zielen, die nog hunkeren naar de ‘luister’ van hun jeugd, een aloud motief in literatuur en poëzie?

Zoals het leven zich openbaart in verschillende, meestal onvoorspelbare patronen, zo geldt dat ook voor de heffingen en dalingen in de versregels van het gedicht. Hier passen geen strakke metra. Dekkers kiest dan ook voor een bonte afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, die elkaar ritmisch opvolgen met vertragingen en versnellingen die zich op hun beurt aanpassen aan de wisselende stemmingen in het gedicht.
De korte, als paukenslagen klinkende rijmklinkers in de diverse versregels worden steeds afgewisseld door lange aa-, ee- en oo- assonanties. Ook zij bewerkstelligen enerzijds een versnelling en anderzijds een vertraging van de verwording en ontbinding van wat ooit was. Het laatste woord in de eerste strofe, ‘voorgoed’, komt dan ook keihard binnen. Het lijkt de essentie van het hele gedicht goed weer te geven. Het is voorbij: hora est.
____

 

De bedwelmingsman verroert zich
Hans Dekkers
Uitgeverij Wereldbibliotheek
ISBN 9789028427662

 

 

 

 

 

 

Over de auteur

- rondde - na zijn onderwijzers- en lerarenopleiding Duits - zijn doctoraal studie Nederlandse taal- en letterkunde & Mediëvistiek af in Utrecht. Hij was onder meer onderwijzer, hoofd der school en leraar Nederlands aan een vwo-opleiding. Daarna was hij als afgestudeerd econoom langere tijd verbonden aan de Hogeschool voor Economische Studies in Amsterdam en de Business University Nyenrode in zowel economische als kwantitatieve vakken. Daarnaast is hij auteur en publicist.