Gepubliceerd op: donderdag 28 maart 2019

R13: Martinus Benders – 3 brieven

 

Spitsbroeder!

Je bent een soort vluchtheuvel voor me, Bart, zodat ik die brieven aan Mijnheer Perez kan vergeten, die heeft het steeds maar over ‘kwaliteit’ en dat is niet bepaald ook mijn hobby, zoals je heel wel weet. Vanmorgen las ik twee artikelen, een enorm artikel in Trouw waarin alweer een schrijfster na haar vijfenvijftigste ontdekt incestslachtoffer te zijn geweest en een interview met Michiel Romeijn die bij de VPRO helemaal niet meer aan de bak komt, omdat de netmanagers daar ook geobsedeerd zijn met die kwaliteitshobby.

Als psychoanalist (sinds ik een paar Zizek videos keek ben ik dat min of meer) denk je dan: die obsessie met kwaliteit en die obsessie met incest hebben precies dezelfde voedingsbodem. Je moet immers nogal incestueus zijn om Michiel Romeijn met kwaliteit lastig te vallen. En dat je je eigen zus je leven lang hebt verwaarloosd en dan plots ‘ontdekt’ dat het voor de kijkcijfers en je geweten mooi zou zijn als de pinda van Duyvis…ach het ligt er allemaal metersdik bovenop. Die hele schrijversdroom heeft überhaupt ‘rijtjeshuis’ op het voorhoofd getatoeëerd staan. Een leven lang bekakt gaan doen, net als Adriaan van Dis, om te verhullen dat je moeder schoonmaakster was.

Nee, ik heb zo’n schrijversdroom nooit gehad, daarom ben ik als ‘schrijver’ ook helemaal niet gelukt. Zizek bewaart zijn sokken in zijn keukenkastjes, en dat riep wel gevoelens van herkenning bij me op. Ik heb nooit een boekenkast gehad. Ik had een enorme verzameling zeldzame occulte boeken, die heb ik weggegeven toen ik naar Istanboel vertrok omdat ik geen zin had dat allemaal mee te slepen. Mijn oude liefdesbrieven heb ik ooit allemaal verbrand, godzijdank, ik moet er niet aan denken dat ze ooit ergens opduiken.

Analyseer een computerspelletje en je ziet dat 98% van alle tijd uit ‘farmen’ bestaat. Monsterlijk vervelend, eigenlijk, maar op een of andere manier is die verveling de voedingsbodem van alle amusement. Je doet het allemaal voor dat ene momentje van superioriteit, wanneer zal blijken dat jouw oersaaie gefarm superieur was aan dat gefarm van je domme buren. De schrijversdroom, precies.

In de psychoanalyse bestaat een fenomeen dat ‘projectie’ heet. Zo kan het gebeuren dat een incestueus schrijverssfeertje op de eigen familie wordt geprojecteerd, of bijvoorbeeld waar ik last van heb, dat ik steeds van alles en nog wat op jou zit projecteren, zo ben jij in mijn ogen de enige beroemde schrijver die ik ken, dat je nog geen boeken wist te schrijven doet aan die projectie niets af -in mijn ogen ZOU je een beroemd schrijver moeten zijn, terwijl die lui die zich inbeelden dat wel te zijn juist een groot gebrek aan zelfkritiek hebben.

Het is een teken des tijds dat onze beste schrijvers het vertikken nog boeken te schrijven. Je moet ook wel een beetje dom zijn om in die stortvloed van kwaliteitspulp nog te geloven iets te kunnen betekenen.

Geloof. Ik moet nu een gedicht gaan schrijven over het dertiende hoofdstuk van het boek ‘Ranonkel’, heb je dat gelezen? Hamelink is een vreemde snuiter. Ik voel me wel enigszins aan hem verwant, omdat ook hij veertig jaar geleden al kwaad zijn biezen bij Van Gennep pakte. Dat ik zijn ervaringen weer een beetje overdeed is vast en zeker geen goede indicator van mijn eigen intelligentie.

Met cordiale groet,

Martinus Benders

‘Maar zo’n normaal Ik is, zoals normaliteit in het algemeen, een fictief ideaal’ (Freud, 1937c; 10: 288)

 

Zondag 17 maart 2019,

Geachte heer Hamelink,

Men verzocht me om iets te schrijven over het dertiende hoofdstuk van uw boek ‘Ranonkel’, in het kader van het 50-jarig jubileum van het werk. Ik las uw boek vorig jaar pas voor het eerst – het was meteen al zo’n beetje mijn favoriete Nederlandstalige roman, waarom hoorde ik niet eerder over dit werk, waarom is literatuuronderwijs in Nederland zo’n groteske aanfluiting?

Ik las dat u kwaad bent vertrokken bij Van Gennep. En daarna bent u alleen nog maar gedichten gaan schrijven, gedichten die steevast door schimmige figuren vanuit dezelfde mal worden gerecenseerd: voor Hamelink moet je de encyclopedie uit de kast halen, zo heet het dan. Die boodschap wordt tot in den treure in elke recensie herhaald, niets aap-achtiger dan nederlandse recensenten – ze lezen je boek amper, maar lezen wel grondig wat collega’s vonden om dan die meningen te herformuleren.

En dat terwijl u de terugkeer naar de aap al zo prachtig heeft omschreven in uw machtig boom-epos Ranonkel.

“De enige die nog in de verloren gegane straat doordrong bij tijd en wijle was de felle fanatieke pastoorsvogel, die degenen welke hij nog steeds als zijn parochianen aansprak niet in de steek liet ondanks de zwakte en het gebrek aan inzicht in de omvang van het gevaar die ze getoond hadden, ondanks het feit dat ze hem lieten snateren. Geharnast in zijn zwarte dof glanzende kledij, een door de storm hierheen gedirigeerde kormoraan, klom hij nijdig, roodkoppig, zich voortdurend vastklampend aan de takken waarvan hij vol overtuiging walgde, over de versperringen en staketsels. Om de tien meter stond hij stil en uitte schorre onsamenhangende kreten waar de takbewoners elkaar opgewekt en kirrend van het lachen op attent maakten.”

En dan vraag ik me af, alle ressentiment tegen psychoanalyse ten spijt – bent u zelf wellicht niet deze boom, waarin de kirrende recensent-aapjes zich graag nestelen? En die pastoorsvogel, die zo graag zou willen vliegen, wie is dat? De lezer? Die nu vloekend een ‘encyclopedie’ ter hand moet nemen om op te zoeken wat een ‘kormoraan’ precies is – een waterraaf, een zwarte pelikaan – wat een prachtig woord, maar dankbaarheid is de moderne lezer vreemd, hij ervaart zijn eigen tekortkomingen als de uwe. Hij leest om vermaakt te worden, niet om iets op te steken. En om vermaakt te kunnen worden moet de taalschat van de schrijver net iets beneden het eigen niveau liggen. Hello, pageturner!

Lezers zijn bedorven dieren, mijnheer Hamelink, die niksnuttend op de takken van uw woorden tronen. En soms, inderdaad, zo’n walgende pastoorsvogel, de recensent, de poortwachter die weet dat uw groei de heilige schrift treedt.

En voor wie schrijven de bomen hun liederen nog? Niet voor de vogels, niet voor de aapjes, niet eens voor andere bomen, al zijn de vermoedens van ondergrondse morscode niet van de lucht. Nee,
de schrijver schrijft voor de ipsissimus – de monsterlijke vrijheid van het zijn, de onzichtbare stam van de existentie.

U wilde niet op hoeven boksen tegen de drie-eenheid. Uw verloop naar de poëzie was geen vluchtweg, maar een netwerk van takken aan diezelfde boom. Mag ik u, o kranige rattenvanger, feliciteren met het overleven van uw eigen jubileum. Meer kan een schrijver zich niet wensen van een scheut als ik – mest mijn ogen uit met uw licht!

Met vriendelijke groet,

Martinus Pastoorsvogel Benders

 

Geachte heer Hamelink,

Heeft u ooit van de ‘Turing Nationale Gedichtenwedstrijd’ gehoord? Het is een beetje een fenomeen dat na uw tijd kwam. Na het succes van de muziektalentenjachten meende een slim ondernemertje dat ook met de poëzie centjes verdiend konden worden, een in en in commercieel concept, en de jury is al zes jaar dezelfde, de ‘marxist’ Frank Keizer en kornuiten, mijn god, een marxist die de meest kapitalistische wedstrijd denkbaar ‘in goede banen stuurt’. En elk jaar wint een of ander therapeutisch boze papa-gedicht, over die vreselijke pappa, die strenge pappa, die gemene patriarch die ons het leven zuur maakt. En dat terwijl de Nederlandse man algemeen juist bekend staat als een doetje, een softe papa, maar daar wringt natuurlijk precies de schoen: de reden dat al die boze papa gedichten het licht vinden is precies OMDAT papa zo’n doetje is, want met een echt strenge vader zou je zulke gedichten nooit durven schrijven.

Mijn eigen vader komt uit een grote familie, en zijn eigen vader overleed vroeg, dus hij heeft me mijn hele leven min of meer als een soort broer weten behandelen. Daarom heeft hij ook nooit de aandrang gevoeld iets van mijn dichtkunst in huis te hoeven halen – tja, je broer, hij doet wat, het zal wel. Ook hier dus geen strenge papa, eerder een wel heel graag adviezen verstrekkende niet al te geïnteresseerde broer.

Ben ik zelf dan een strenge papa? Welnee, ik heb mijn stem nog geen enkel moment ook maar tegen mijn dochter weten verheffen. Dat heeft ook wel een groot nadeel, ze idealiseert mij nogal, en zo ideaal als ze mij ziet ben ik natuurlijk bij lange niet, dus ik hoop dat ze later niet al te hard wakker zal hoeven worden uit die droom.

Goed, een commercieel festijn met boze papa werkjes, met als gevolg dat er ook steeds meer van die papagedichtjes het licht vinden, want zo hoort het en zo kun je met de poëzie geld verdienen.

Als tiener schreven we natuurlijk allemaal van die therapeutische werkjes vol levensangst. Het enige verschil is dat vroeger geen hond zoiets had willen publiceren. Hoewel ik niet weet of die ‘strengheid’ niet wezenlijk een projectie is – dezelfde projectie weer, want wie weet was het vroeger wel even erg allemaal, hemeltjelief, ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken hier onderzoek naar te moeten doen.

De luilakken die bij Poetry International werken – een beetje dezelfde lui weer – hebben nu ‘de VSB poezieprijs weten te redden’ door hem in een tweede Turing te veranderen. En in het juryrapport van de eerste editie roemt ‘Jurylid Joost Baars’ de poortwachtersfunctie van de traditionele uitgeverijen, die er toch maar voor zorgen dat de rommel buiten de deur blijft. Dat is toch knap van al die voor een reiskostenvergoeding werkende stagiaires. Hoe krijgen ze dat voor de bakker, altijd maar het juiste weten selecteren en die lachwekkende kleine uitgeverijen, die hebben het geld niet om 40 euro aan een stagiaire uit te geven maar wel om 70 euro per ingezonden bundel te betalen? Mijnheer Hamelink, u moet me helpen. Ik kan er geen wijs meer uit.

Bent u stiekem een poortwachter, en van welke poort dan precies? Een hemelpoort, een hellepoort? Moet ik kloppen? Bestaat er een paswoord? Eigenlijk zie ik ook u als een strenge, zwijgende vader. Het is maar goed dat ik het naliet een gedicht over het dertiende hoofdstuk van Ranonkel te schrijven, want een wedstrijd is dit niet.

Met vriendelijke groet,

Martijn Benders

Otto Plath, de vader van dichteres Sylvia Plath, die stierf aan diabetes toen ze 8 jaar oud was.

 

Over de auteur

Ranonkeljaar

- Het bijzondere boek Ranonkel verscheen in 1969. Het bestaat dus 50 jaar. Bovendien is de schrijver, Jacques Hamelink, in januari 80 jaar oud geworden. Alle reden om 2019 uit te roepen tot Ranonkeljaar. Iedere week behandelen we op ooteoote.nl een hoofdstuk.