R10: Geen boekenwurm of zoiets (begin)
De zon was al weggewiekt en de bomen begonnen donker en vocht uit te ademen
toen Evarist zich ruw vastgegrepen voelde en een onmatig harde stem hem
toebulderde:
‘Hee! Wat heb ik nou an m’n klomp! Wat mankeert jou, maat? Allee, opstaan, de
tuin gaat dicht!’
Moeizaam, met knarsende botten, tot in zijn hersencellen zich aangevreten en
geleegd voelend scharrelde Evarist overeind. De stem behoorde toe aan de voorman.
Hij had zich verkleed en zag er nu, in zijn vale kostuum, uit als een gewone wandelaar.
‘Nondidju’ zei hij, ‘wees blij dat ik savonds altijd nog een rondgang maak in m’n
eentje. Anders was je hier blijven pitten. Zoiets zou op jouw leeftijd je gemoedsrust
niet ten goede gekomen zijn. Ik heb trouwens de indruk dat je op een beetje perverse
manier met die dooie van je bezig bent. Je komt hier de gekste dingen tegen maar ik
heb toch nog nooit een ouwe man bovenop z’n lijk aangetroffen. Die houding geeft
te denken as je het mij vraagt. Het werkvolk hier haalt natuurlijk zulke grappen wel
eens uit. Ik gun ze dat van harte. Maar dit ligt anders. Die jongens leven met de dood,
die darren er dagelijks tot aan hun nek in rond. Met jou staan de zaken anders. Heb
ik gelijk of niet? Zeg nou zelf. Ik mag je wel, laten we mekaar geen mietje noemen’.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.