EI 149: A.H.J. Dautzenberg – iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiie
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiie
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiy
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiy
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiie
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiie
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiy
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiy
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiie
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiij
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiij
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiij
____
Een hardnekkige -en eigenlijk ook wel begrijpelijke- reactie op dit soort extreme poëzie is de vraag “of dit nog wel poëzie is”. Maar de vraag naar de definitie en de grenzen van poëzie is moeilijk, zo niet onmogelijk, zo niet onzinnig.
Veel bruikbaarder is een beschrijvend model van poëzie. Laat ik een voorbeeld geven met een uiterst eenvoudig model. We kunnen over ieder gedicht iets zeggen met betrekking tot 1) het auditieve, 2) het visuele, 3) het cognitieve, en 4) het emotionele.
auditief
Hoe zouden we dit gedicht moeten voordragen? Is iedere versregel een extreem langgerekte ie-klank met enkele varianten als uitlopers? Of moeten we eerder iedere versregel lezen als zeer veel korte i-klanken met een lange klank, zoals ‘ie’ (v1) en ‘ij’ (v10), aan het einde? Of moeten we ook aan het einde de letters los lezen als bijvoorbeeld ‘i’ en ‘e’ (v1), en ‘i’ en ‘j’ (v10)? Of mogen we misschien kiezen en langgrekte en korte klanken afwisselen? En als we iedere versregel als één extreem langgerekte klank voordragen, wie merkt dan het verschil op het einde tussen de ‘y’ (v2) en de ‘j’ (v10). Of als we besluiten tot een losse klank aan het einde: wat zeggen we voor ‘y’ (v2)? Mogelijk zijn “i-grec”, “Griekse ij”, “ypsilon”, en “ij”. Maar wat is bij dat laatste het verschil met bv v10?
visueel
Het gedicht bestaat uit vier blokken, die we in verband met een gedicht strofen zouden kunnen noemen. De versregels bestaan elk uit 75 letters en zijn allemaal identiek op de laatste letter na.
Het gedicht is gezet in sans-serif font, en dat heeft een paar effecten. Zo zorgt het ervoor dat het einde van de versregels in de eerste twee blokken visueel anders is dan in de laatste twee. Door de typografie nemen de ‘e’ en ‘y’ in de breedte meer ruimte in dan de ‘i’ en ‘j’. Daardoor lijken de versregels in de eerste blokken op een stok met aan het rechter uiteinde een versiering. In de laatste blokken is er alleen een rechte stok, waarvan de versregels die met een ‘j’ eindigen een klein haakje hebben.
Door het sans-serif font zit er weinig ruimte tussen de letters en vormen de versregels compacte, solide eenheden. Door de keuze voor de ‘i’ bestaat het gedicht daarnaast voornamelijk uit elementaire en eenvoudige vormen: rechte streepjes en kleine puntjes. De massale herhaling ervan heeft een mesmeriserend effect. De individuele streepjes en puntjes zijn nauwelijks uit elkaar te houden. Er treden bij het kijken “vanzelf” verbindingen op, zoals bij gezichtsbedrog, of de afbeeldingen waarbij je je ogen “op oneindig” moet zetten. Bij het tellen hoeveel letters er nu precies in een versregel zitten, kreeg ik op papier zonder hulpmiddelen vier keer een ander resultaat.
cognitief
Het gedicht kent twee blokken van vier versregels en twee blokken van drie versregels: het is niet moeilijk de opzet van een sonnet te herkennen met twee kwatrijnen en twee terzetten. Doordat de laatste letter varieert, ontstaat er een elementair soort eindrijm. Het rijmschema is bekend van het traditionele Italiaanse sonnet: abba abba cdc dcd. Het is maar de vraag in hoeverre het eindrijm te horen is bij het voordragen, zoals bij sonnetten gebruikelijk is. Het eindrijm lijkt vooral visueel van aard.
Het traditionele sonnet kent een volta, een wending tussen de kwatrijnen en de terzetten. Dat is een inhoudelijk fenomeen. Dit gedicht kent geen woorden. Daardoor werken betekenis en inhoud anders dan gebruikelijk. Met een beetje goede wil zouden we een volta kunnen zien in het visueel andere uiteinde van de versregels in de kwatrijnen t.o.v. de terzetten.
Door het gebrek aan woorden en de visueel overweldigende indruk die het gedicht maakt, zouden we het een “asemisch sonnet” kunnen noemen, zoals Jürgen Smit die ook heeft gemaakt. Een groot verschil is dat dit gedicht gezet is in drukletters, waar Smit handgeschreven karakters gebruikt die niet direct in enige bestaande natuurlijke taal voorkomen. Hierdoor maakt dit gedicht een strakke, mathematische indruk. Tevens zorgt het ervoor dat we makkelijker klanken kunnen toeschrijven aan de karakters van het gedicht.
Normaal gesproken gebruiken we letters om woorden te vormen. Met die woorden maken we vervolgens een gedicht (bijvoorbeeld een sonnet). Bij dit gedicht is de stap van woordvorming overgeslagen. Het gaat terug naar een soort oerkreten, terwijl de elementen “alfabet” en “sonnet” uit de gecultiveerde civilisatie behouden blijven.
Of moeten we de ‘i’ vooral zien als placeholder, waarvoor we elk ander karakter zouden kunnen invullen, inclusief spaties en leestekens. Zo zouden we miljarden sonnetten kunnen maken, duizenden als we bestaande woorden willen gebruiken, honderden als we daarvan betekenisvolle en inhoudelijk bij elkaar horende zinnen willen maken.
emotioneel
Het gedicht is vooral irritant. Dat komt niet alleen door de irritatie die het opwekt bij liefhebbers van traditionele poëzie die weinig van dit soort experimenten moeten weten. Door de keuze voor de sonnetvorm wordt dit versterkt, want het gedicht lijkt het sonnet te parodiëren en belachelijk te maken. In het beste geval zegt het dat sonnetten eentonig zijn.
Het irritante zit ook vooral in de geluiden die het gedicht oproept. Want elk van de verschillende mogelijke verklankingen bestaat uit irritante geluiden. Of het nu gaat om hoog piepen, of het krassende geluid van nagels op een schoolbord, of een pathetisch grinneken, of een extreme stotter in een poging tot spreken, dan wel een verstikken. In alle gevallen wil niemand het graag lang aanhoren.
De parodie-gedachte betekent dat het gedicht ook grappig is. Misschien is het zelfs één grote grap. Het is speels en ademt een kinderlijke vrijheid. Dat is een ongemakkelijke combinatie met de beklemmend-irritante klanken.
Tegelijk is het gedicht prikkelend en intrigerend. Waarom zou iemand dit schrijven? Waarom zou iemand dit lezen? Is lezen wel wat er met dit gedicht moet gebeuren? Hebben letters betekenis buiten woorden om? Wat betekent een sonnet zonder woorden?
We zouden kunnen zeggen dat de kern van het gedicht verborgen blijft. Naar de betekenis kunnen we enkel gissen. Niet voor niets lijkt het gedicht op lamellen die grotendeels gesloten zijn. We zouden ook kunnen zeggen dat het gedicht juist de kern van de poëzie toont. Een auditieve en visuele structuur volgens cultuurgebonden regels, onderdeel van maar ook bovenop een talige structuur.
____
Niet het krassen van de kraai
Tinnitusgedichten
A.H.J. Dautzenberg
Uitgeverij Pluim
ISBN 9789492928221