Gepubliceerd op: maandag 4 maart 2019

EI 148: Estelle Boelsma – de muur staat tot de kamer staat zacht tot de straat

 

de muur staat tot de kamer staat zacht tot de straat
vanuit de bakstenen ben ik gaan lopen vanmorgen
het was regenachtig op de lege verdieping
met wetenschappelijke precisie was ik verkleumd tot op het bot
o ja, aandoeningen schrijf je op het behang o ja
langzame werkwoorden, werkdieren slapend terzijde gelegd
het is weer bijna rusland geworden scharnierend op de kaart
meren en rivieren overtrekken

het was weer vanmorgen geworden de muur die tot de kamer staat
de straat in bakstenen voet voor voet roodkleurend
hoek om ben ik gelopen opbollende spiegels en camerastandpunten
gradenboog gadeslaat horizon verdonkeremaand

voet rolt de kamer tot de muur sta ik rondom het bed geslingerd
en ergens ligt je lichaam schuin geknipt tot op het bot geknipt

____
Stel, je wilt een ontdekkingsreiziger zijn.
Op een schip met ‘opbollende’ zeilen op het dek ‘verkleumd tot op het bot’ aan het roer staan. Om ‘met wetenschappelijke precisie’ met je ‘gradenboog’ terra incognita ‘op de kaart’ te zetten. Terwijl je de ‘horizon’ ‘gadeslaat’ wordt die ‘verdonkeremaand’: er is zwaar weer op komst. Je schip schommelt hevig, ineens ‘rolt de kamer tot de muur’ en word je ‘rondom het bed geslingerd’.
Maar zo gaat het tegenwoordig niet meer. Al kun je nog best het romantische ideaal van ontdekkingsreiziger koesteren, natuurlijk. Typisch iets voor een dichter ook.

Stel, je bent een dichter en wilt een sonnet schrijven.
Je weet waar je vandaan komt, maar wilt er niet naartoe terugkeren. Je wilt aansluiten bij de literatuurgeschiedenis, maar bent je ervan bewust dat slaafse navolging en herhaling uiteindelijk weinig betekenis heeft. Je wilt je niet aan de geijkte traditionele regels houden. Tennis zonder net is alleen leuk als je de spelregels verandert.

Stel, je bent een dichter en wilt een ontdekkingsreiziger zijn.
Je bent hyperzelfbewust. Je weet dat jij onderdeel uitmaakt van grotere gehelen, zoals ‘de muur’ ‘tot de kamer’ behoort, die weer ‘tot de straat’ behoort. Jouw ontdekkingsreis gaat niet zoals vroeger nieuwe gebieden ontdekt werden. Je gaat niet ‘meren en rivieren overtrekken’ met een schip of ander vervoermiddel. Jij gaat ‘meren en rivieren overtrekken’ die ‘op de kaart’ staan en maakt zo een kopie van (een deel van) ‘de kaart’. Je gaat juist aan de slag met wat al ontdekt is. Met woorden die net zozeer van jou zijn als van alle andere mensen.
Je begint met de ‘werkwoorden’, die leg je ‘slapend terzijde’. Je haalt de beweging zoveel mogelijk weg. Je schrijft een gedicht met veel tegenwoordige deelwoorden en voltooid deelwoorden. De actieve tegenwoordige deelwoorden zijn er niet meer in de laatste strofe. Daarin gebeurt alleen nog iets in de eerste vier woorden: ‘voet rolt de kamer’. Daarna gebeurt er niets meer. Er wordt alleen een toestand beschreven. De persoonsvormen zijn dan ook ‘sta’ en ‘ligt’.

Stel, je wilt een kubistisch schilderij maken waarin meerdere ‘camerastandpunten’ tegelijk naar voren komen en waarin je wilt laten zien dat alleen de vervorming van de werkelijkheid (als door ‘opbollende spiegels’) uitdrukbaar is. Maar je bent een dichter.
Je schrijft een sonnet waarvan de strofen steeds halveren (8 versregels, 4 versregels, 2 versregels). In plaats van de in een sonnet gebruikelijke wending volhardt je juist in herhaling. Je begint met versregels die op zichzelf correct grammaticale zinnen zijn, maar naarmate het gedicht vordert, wordt het steeds moeilijker om te bepalen welke woorden bij welke zin horen, en of er eigenlijk nog sprake is van een zin. Je laat steeds woorden terugkomen die in de strofe(n) ervoor voorkwamen. Omdat de strofen steeds korter worden, vallen er veel woorden af.
De tweede strofe neemt aan het begin veel woorden over van de eerste strofe: van ‘het was weer vanmorgen geworden de muur die tot de kamer staat’ komt alleen het woord ‘die’ niet in de eerste strofe voor. Daarna komen ‘de straat’ en ‘bakstenen’ terug. Ook komt de zinssnede ‘ben ik gaan lopen’ in twee varianten terug. Het ‘lopen’ wordt eerst ‘voet voor voet’, daarna komt ‘ben ik gaan lopen’ terug als ‘ben ik gelopen’.
De derde strofe kent alleen nog ‘de kamer’, ‘de muur’, de ‘ik’, en de ‘je’ uit de vorige twee strofen. Daarnaast keert de werkwoordsvorm ‘staat’ terug als ‘sta’. Ook neemt de derde strofe het woord ‘voet’ over van de tweede strofe en de frase ‘tot op het bot’ van de eerste strofe. Wat niet meer terugkomt in de derde strofe: ‘de straat’, de ‘bakstenen’ en ‘vanmorgen’. Er is minder besef van een buiten. Waar de allereerste versregel van het gedicht op vergroting en naar buiten gericht was (‘muur’ – ‘kamer’ – ‘straat’), daar is de eerste versregel van de derde strofe juist op verkleining naar binnen gericht (‘kamer’ – ‘muur’ – ‘bed’). Er is ook geen tijdsbepaling meer.

Stel, je bent een lezer.
Terwijl je dit gedicht leest, word je meegezogen in een draaikolk, je wordt ‘geslingerd’, maar belandt in de relatieve rust van het oog. Het proces van het gedicht bestaat uit fragmentatie, reductie en recombinatie. En zo wordt het talige ‘lichaam’ van het gedicht ‘tot op het bot geknipt’.
____

 

10 voor 10
Tien Extaze-dichters van de jaren tien

Met gedichten van Merel van Slobbe, Hans Mirck, Dorien Dijkhuis, Daniel Bras, Heidi Koren, Giuseppe Minervini, Estelle Boelsma, Arnold Jansen op de Haar, Lisa Rooijackers, Maria van Oorsouw

Inleiding door Rutger H. Cornets de Groot
Met afbeeldingen van Els Kort
Uitgave door Extaze / Uitgeverij In de Knipscheer
ISBN 9789062657568

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.