R5: Grote schoonmaak (einde)
Vervolgens tilde hij, om nog meer ruimte te maken, de binnendeuren uit hun
scharnieren en bracht ze naar de binnenplaats. Hij sloot alle luiken van het huis,
grendelde voor- en achterdeur, en legde, een goedgemutste kabouter, zich in zijn
nieuwe ledikant van bladeren en ranken te ruste, af en toe wakker schrikkend door
het onophoudelijk geritsel en gekriebel om en over hem heen en door een stil
onheilspellend gekraak bij het raam.
Eenmaal werd hij zelfs wakker door de luide knal waarmee het vensterglas
stuksprong onder de stoot van een ranonkeltak, van de ranonkel, ranonkel, ranonkel:
een woord dat als een magisch ribbelig rond kiezelsteentje over zijn tong rolde, als
een naar pepermunt en mosterdzaad smakende slaaptablet.
Hij sliep zich verloren en onvindbaar die nacht.
—-
Lees het volledige hoofdstuk online op dbnl.