Gepubliceerd op: vrijdag 22 februari 2019

EI 145: Anneke Brassinga – Op mijn overoudmoei

 

Een schelf botten: IJzebrandina onder het gras
aan stenen voet van kerkje, houten klokkengalg.
Ter wereld anderhalve eeuw geleden, en waarom

dringt het mij te weten of zij daar rust als oude
duivelin ter kuile, duivin, grondsoppende
madonna vol warm gistende vrijgezellinnen, melk,

maagdelijke bron van wellust waar ieders broer, zo
weten alle zusters, zou dromen ooit z’n dorst te lessen-
of waart ge ijzig, IJsje, een grijze muts met breikous,

nijver tikkende naalden? Ik nazaat doe een schepper na
die altijd herbeginnen moet, als van elke grashalm
nabestaande, en beërvend alle wolken ter luchte, heel

het zand der zee vol schelpen dicht of juist nog kierend;
ik drink ze in, eenmaligen die elkaar bevruchtten
of wegdreven zomaar als warrelklomp, dragend de naam

Tetsje, Hilkje, Durkje, Aaltje, Bontje, Fettje, Tietje-
om zelf verschoond te blijven, ongemerkt ontsnappend ik
aan vloedgolf der historie en, zo mooglijk, eeuwig levend

door louter gedenker te zijn van hun bezielde korrels alle
ende heurlieden zuchtende ontwaken alsook
derzelver ontslapingen zonder tal en ophoudelijkheid;

door aldus doende daar over ’t hoofd niet bij te zien
de lichtvallen, stormvlagingen in d’ons nekkende takken,
nu nog bedarend tot somnolent gewiegel van blaren

omdat, zo zoude uitleggen (o wie?), het einde der jaren
pas komt als het gekomen is; en door, krachtens dit
verleende uitstel, de voortbestaand voorlopige sprongvariatie

van wat lust bevlezing als Ons teweegbracht – dankzij Hullie,
den kwakkelende wereld reeds gevloden! – verblijf
en tijd te gunnen in de regio van ’t eeuwig knagende:

dat wij niet, als gras, ook nog IJzebrandina mogen blijven zijn.

____
Een ‘overoudmoei’ is een tante van een grootvader of -moeder.
De terzine is een geliefde strofenvorm. De taal is bewust plechtig en spottend. De toon, de prosodie en het gebruik van de enjambementen doen denken aan die van F. ten Harmsen van Beek.

De ‘ik’ van het gedicht staat bij een graf. Een ‘schelf’: dat zeg je van hooi, gedroogd gras. Een ‘nazaat’, dat wil zeggen familie. Het is een oud graf. Wanneer is de ‘overoudmoei’ gestorven? Dat zou in 1945 kunnen zijn. Bij het kerkje staat een houten stellage waarin de klok hangt. Waarom wil de ‘ik’ met klem weten hoe zij, ‘IJzebrandina’, daar rust? Als ‘duivelin’, vrouwelijke duif met de connotatie “onschuldige”, goddelijk moeras of moeder, als maagd.

De ‘ik’ dwingt de lezer te denken aan wat ‘onder het gras’ ligt en wat daarvóór nog leefde als onschuldige verleidster van een ‘broer’ of was zij een koude en nog saai bovendien? Het spelen met haar naam doet ondanks de spot teder aan.

De ‘ik’ is dichter die met elk gedicht opnieuw moet beginnen. Steeds weer wordt iets geboren uit wat vooraf gaat. Alle leven is als gras en leidt tot de dood, maar ook tot een nieuw begin. Het land, de lucht en de zee met de schelpen, levend. Al die voorzaten met al die prachtige landelijke namen. Zelf zal de ‘ik’ geen kinderen hebben, zal ontsnappen aan de keten van de geschiedenis, maar misschien eeuwig blijven leven als dichter, zal de voorzaten gedenken, hun geboorte, hun sterven, zonder ‘ophoudelijkheid’, dus onophoudelijk.

Dat gebeurt hier bij het graf, in de wind, de waaiende ’takken’, die kalmer zwaaien nu, slaperig. De ‘ik’ denkt na over de dood, de eigen dood, die komt als het zover is. Wie kan dat uitleggen? Ondertussen klopt het bloed in het lichaam als gevolg van de lust van de voorzaten. Wij leven dankzij Hun leven, zodat een hoofdletter wel op zijn plaats is.
De spot blijkt uit de tegenstelling van plechtige, archaïsche taal met de volkstaal. Zij leven in ons voort.

In hoeverre lijken we op onze ‘overoudmoei’? Het zou wel aardig zijn als Brassinga’s tweede voornaam IJzebrandina was. Wij verblijven nog op de aarde en vragen ons van alles af.
____

 

Verborgen tuinen
Anneke Brassinga
Uitgeverij De Bezige Bij
ISBN 9789403136301

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.