EI 118: Erik Bindervoet – De olifant van Oostzaan (fragment)
Wat waren de allereerste huizen?
Wat voor soort huizen bouwden de eerste mensen?
Zijn er nog steeds mensen die zo leven?
Wat kunnen wij van die mensen leren?
In wat voor klimaat leven die mensen?
Hoe woont een Eskimo in de zomer?
Waaraan moet een onderkomen in de woestijn voldoen?
Welk materiaal gebruikt men in de jungle bij huizen-
bouw?
Waarom maakt men zo graag gebruik van de tent?
Welk materiaal gebruikt men bij het maken van een
tent?
Wat leidde tot verbetering in de huizenbouw?
Welke bouwmethoden brachten een grote vooruit-
gang?
Welk materiaal gebruikte men vroeger bij het bouwen?
Wie gebruikten als eersten cement?
Wanneer deed de architectonische ontwikkeling weer een stap
vooruit?
Waartoe dienden de vensters in een woning?
Wat gebruikte men voor het glas was uitgevonden? Welke
verbeteringen bracht men nog aan de woningen aan?
Hoe werd het interieur verzorgd?
Was hoogbouw een nieuw idee?
Welke nieuwe materialen ontdekte men?
Welk voordeel bood de nieuwe constructie boven het
oude systeem?
Wanneer werd het eerste hotel gebouwd?
Hoe maakt men hoge gebouwen stormbestendig?
Hoe kan een door glaswanden omgeven vertrek op tempera-
tuur blijven?
Hoe staat het met de geluidsdichtheid van onze hui-
zen?
Welke rol speelt elektriciteit in onze huizen?
Wie is tegenwoordig te vergelijken met de zwervende
jagers van vroeger?
Wat is de nieuwe soort stad?
Waar gaan we heen?
Is het erg als je teddybeer geen persoonlijkheid heeft?
Of als je een gehandicapte kat op wieltjes hebt?
Waarom hebben we snot?
Wat zijn de coördinaten van poolstation Zebra?
Wat is het ijstijdperk?
Hoe ontstaan rivieren?
Hoe maak je zelf een rivier?
Hoe ontstaan overstromingen?
Hoe maak je zelf een overstroming?
En wat brengt de toekomst?
Zullen we gaan bouwen op nieuw te ontdekken planeten?
Wie zal het zeggen?
Wie durft te zeggen dat het onmogelijk is?
___
Dit fragment bestaat uit louter vragen. Er staan geen antwoorden bij, maar vragen gaan uit van vooronderstellingen. De eerste vragen gaan over ‘huizen’ en de bouw daarvan. Huisvesting is iets fundamenteels voor mensen. Het zorgt voor veiligheid en zekerheid. Hoe huisvesting is geregeld bepaalt in hoge mate hoe een gemeenschap samenleeft. De vragen in dit gedicht tasten de grenzen af van het bekende hier en nu. Dit gebeurt door naar het verleden te vragen en naar andere omstandigheden (‘in de woestijn’, ‘in de jungle’). Hierdoor lijkt een ‘wij’ tegenover ‘die mensen’ te komen te staan (v4). Wat precies het hier en nu is van waaruit het gedicht spreekt, is niet helemaal duidelijk. Ook niet wie precies de ‘wij’ zijn. Als lezer kun je hier de huidige Nederlandse samenleving invullen, of misschien de Westerse samenleving. Maar als je het gedicht over 10 jaar leest? Of als bv iemand in China het gedicht leest? Het uitgangspunt staat niet vast, is in beweging.
En dat is precies waarover het gedicht gaat. De vragen vervolgen over de geschiedenis van huisvesting en huizenbouw. Een terugkerende vraag is naar het ‘materiaal’.
Uiteindelijk komen de vragen aan bij de toekomst (‘Wat is de nieuwe soort stad? Waar gaan we heen?’). En daar ontsporen de vragen. Ze gaan niet meer over ‘huizen’, maar over een ‘teddybeer’ zonder ‘persoonlijkheid’ en ‘een gehandicapte kat op wieltjes’. De aandacht voor fundamentele zaken als huisvesting raakt buiten beeld door overdereven aandacht voor luxe-problemen.
Daarna gaan de vragen over een ‘poolstation’, ‘ijstijdperk’, ‘overstromingen’ en ‘bouwen op nieuw te ontdekken planeten’. Waar het ‘klimaat’ (v5) al in het begin aan bod kwam en de terugkerende vraag naar ‘materialen’ ook over grondstoffen ging, komen we tegen het einde erg nadrukkelijk in de problematiek van de klimaatverandering.
Net voordat de vragen m.b.t. de toekomst aan bod komen, stelt het gedicht de vraag ‘Wie is tegenwoordig te vergelijken met de zwervende jagers van vroeger?’. In ons huidige ‘tegenwoordig’ kunnen we hierbij denken aan dak- en thuislozen, maar ook aan andere culturen, en bijvoorbeeld ook aan vluchtelingen.
De vorm van het gedicht wordt gekenmerkt door een vrij regelmatige inspringing om de vraag. Zijn hier twee mensen aan het woord die om beurten een vraag stellen? Als dat zo is, worstelen ze met vergelijkbare vragen. Misschien om aan te geven dat de tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘die mensen’ maar schijn is.
Het spervuur aan vragen doet ook denken aan een kind met een gretigheid om dingen te leren. De ‘teddybeer’ versterkt dat vermoeden, maar het is moeilijk om vast te stellen wat de leeftijd van het kind zou moeten zijn. Sommige vragen zijn van een (niet al te jonge) basisschool leeftijd, zoals ‘Hoe woont een Eskimo in de zomer?’ en ‘Hoe maak je zelf een rivier?’. Andere vragen duiden op een veel oudere leeftijd, eigenlijk geen kind meer: ‘Welk voordeel bood de nieuwe constructie boven het oude systeem?’, ‘Hoe kan een door glaswanden omgeven vertrek op temperatuur blijven?’ en ‘Hoe staat het met de geluidsdichtheid van onze huizen?’.
Het gedicht bestaat uit vragen over verandering. Verandering vroeger, nu en in de toekomst. Vanandering hier en elders. Er is geen vast ‘wij’, er is geen vast hier en nu.
Er bestaan ‘mensen’, en die hebben ‘huizen’ nodig.
___
De olifant van Oostzaan
Erik Bindervoet
Uitgeverij De Harmonie
ISBN 9789463360425