Gepubliceerd op: zaterdag 5 mei 2018

EI 96: Ton van ’t Hof – Stip aan de horizon

 

 

 

Mijn persoonlijke visie is dat ik op termijn doodga.

In tussentijd volop ruimte om te dralen, me laf te gedragen,
besluiteloos te blijven staan.

Om me heen snel uitdijende onvrede. Ik heb geen rugdekking.

 

 

___
De term ‘stip aan de horizon’ wordt in bedrijven vaak gebruikt om een doel voor de lange ‘termijn’ aan te duiden. De ‘stip aan de horizon’ beschrijft iets wat het bedrijf graag wil bereiken en gaat hand-in-hand met de ‘visie’ en de missie van het bedrijf.

In dit gedicht wordt dit doelmatige denken uitgehold. Het gaat niet over een bedrijf, organisatie of ander collectief, maar over ‘mijn persoonlijke visie’. Het gaat ook niet over iets wat de ‘ik’ wil bereiken, maar over iets wat zeker gaat gebeuren: ‘dat ik op termijn doodga’. Sterker nog, in de tweede strofe is het reden om maar wat aan te lummelen. Om elk doel te vermijden. Dit gedicht gaat dan ook niet over de lange ‘termijn’, maar over het nu. Het staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd. We kunnen de derde strofe lezen als de niet-acceptatie (‘onvrede’) van deze levenshouding door de mensen in de omgeving van de ‘ik’. Er is niemend die de ‘ik’ erin steunt, ‘rugdekking’ geeft.

De term ‘stip aan de horizon’ krijgt in dit gedicht zo andere betekenissen. Het roept het beeld op van een condoléancekaart: een ‘horizon’, een ondergaande zon, een bootje dat wegvaart, dat nauwelijks nog waarneembaar is, een ‘stip’ is geworden en weldra helemaal verdwenen zal zijn. Doodgaan, afscheid nemen, loslaten.
Daarnaast duidt de kleine ‘stip’ aan de weidse ‘horizon’ op de nietigheid van de (individuele) mens. Tegelijk kunnen we het juist zien als een genieten van het leven. Op vakantie, nietsdoen, kijken naar de horizon. Het past goed bij het ‘dralen’ van de tweede strofe.

Het gedicht combineert deze betekenissen moeiteloos. Dat komt in de eerste plaats door de luchtige, ja, ironisch-spottende toon van het eerste vers. ‘Dat ik (…) doodga’ wordt niet loodzwaar gebracht. De tragiek ervan wordt op klassieke humoristische wijze verlicht door het komische van een paradox. De dood is vaak genoemd als één van de weinige zekerheden die de mens in het leven heeft. Dat heeft niets te maken met een ‘visie’ of een overtuiging. Het is ook niets persoonlijks, want het geldt voor ons allemaal. De ‘ik’ wordt zo een hedendaagse Elckerlyc.

De tweede strofe gaat een stap verder: ‘in tussentijd volop ruimte’. De ‘horizon’ is ver weg en dat betekent ‘ruimte’. De (lange) ‘termijn’ is ook ver weg en dat betekent ‘volop’ ‘tussentijd’: tijd tussen nu en de dood. De zekerheid van de dood schept ‘-tijd’ en ‘ruimte’ om te doen wat je wilt.
Maar er gebeurt meer hier. Er ontbreken enkele woorden. Zo staat er geen lidwoord voor de zelfstandige naamwoorden ‘tussentijd’ en ‘ruimte’. Hierdoor wordt het abstracte van de begrippen benadrukt. Ook mist er een onderwerp en een persoonsvorm. We vullen tijdens het lezen automatisch iets als “heb ik” of “is er” in tussen de woorden ‘tussentijd’ en ‘volop’. Het weglaten hiervan heeft verschillende effecten. Zo is er geen persoonsvorm en daarmee geen actie gedefinieerd in de zin, wat goed bij het ‘besluiteloos’ lummelen past. Ook is er geen onderwerp, waarmee de ‘ik’ uit de eerste strofe naar de achtergrond verdwijnt. Dat past bij de Elckerlyc-functie van de ‘ik’, en natuurlijk ook bij het doodgaan.

Door het ontbreken van de woorden aan het begin van de tweede strofe wordt vooral een brevitas bereikt die tot een paradox leidt analoog aan de eerste versregel. Ondanks dat er alle ‘-tijd’ en ‘ruimte’ is, wordt die hier juist niet gebruikt. Dit staat op gespannen voet met de uitgebreide en doelloze invulling van deze ‘-tijd’ en ‘ruimte’ in de rest van de strofe.
Deze strofe is de enige van het gedicht die uit meer dan één versregel bestaat. Er gebeurt dan ook iets bijzonders. De langgerekte a-klank van ‘-ga’ aan het einde van de eerste strofe, wordt opgepikt in de tweede strofe en leidt tot een half binnenrijm ‘dralen’/’-dragen’. Ook de tweede versregel van de tweede strofe kent de klank: helemaal aan het einde lezen we ‘staan’. Anders dan de vorige twee keer, komt er geen lettergreep meer na. Zo ontstaat het gevoel van tot stilstand komen. Dat wordt versterkt door het ontbreken van iets wat op binnenrijm lijkt in deze versregel. Alle andere versregels in dit gedicht hebben dat wel (‘mijn’ in v1, ‘dralen’/’-dragen’ in v2 en ‘heen’/’geen’ in v4). Het woord ‘besluiteloos’ krijgt extra nadruk doordat het aan het begin is geplaatst. Daardoor schittert het in al zijn betekenissen. En daar valt o.a. onder: het ontbreken van een einde. De tijd komt hier tot stilstand. Er is alleen een nu, geen toekomst. De dood is even overwonnen.

Dat is geen houdbare situatie. In de derde strofe keert de ‘ik’ terug en kijkt om zich heen. De ‘ruimte’ blijkt gevuld met ‘onvrede’, de openheid ervan betekent ook een gebrek aan ‘rugdekking’. De weidse ‘horizon’ is iets bedreigends geworden.
De term ‘rugdekking’ gebruiken we voor zover ik weet in twee omstandigheden. Bij het verdedigen in een teamsport, bijvoorbeeld voetbal, kan de ene speler de andere ‘rugdekking’ geven. In het verband van dit gedicht lijkt deze associatie met sport niet van belang, maar het teamaspect wel. Het collectieve waar de eerste strofe al mee speelde, keert hier dwingend terug. We spreken ook van ‘rugdekking’ bij gewapende acties, bijvoorbeeld door het leger of de politie. De ‘rugdekking’ kan in deze context eveneens verleend worden door een teamgenoot, maar ook door een muur of andere beschutting waardoor iemand niet in de rug kan worden aangevallen. De combinatie met ‘onvrede’ roept zo een oorlogssituatie op. Het is niet gek om in een dergelijke omstandigheid aan doodgaan te denken. Ook de term ‘laf’ in de tweede versregel komt hierdoor een ander licht te staan.

Tenslotte is het gedicht zelf een ‘stip aan de horizon’. Niet voor niets is het een klein gedichtje op een weidse, lege bladzijde. Niet voor niets zijn de versregels langgerekt als een ‘horizon’. De stilstand die de derde versregel bereikt, is een ‘stip’, een vast punt aan een alsmaar verder schuivende ‘horizon’.
___
 

Dichter & andere dingen
Ton van ’t Hof
Uitgeverij Stanza
ISBN 9789490401351

Deze bundel bestaat grotendeels uit een selectie van eerder werk van Ton van ’t Hof. Ze bevat o.a. ook het conceptuele gedicht De geboorte van Jezus volgens Markov dat eerder op onze site verscheen en waarover ik toen een bespreking schreef.

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.