EI 91: Jana Arns – Maandag
Toen ik alarm sloeg
drukte je mijn hoofd in
en keek me aan
met een blik die zei:
zelfs de duurste dagcrème
kan de nacht niet wissen.
We wisten beiden hoe laat het was.
Ik knipperde zo hard met de wimpers
dat mijn ogen open vlogen
en zette de landing in.
Beneden draaide ik het kind
minder luid, berispte de hond
die stond te slapen.
Mij was het liggend weer niet gelukt
en ik maalde mijn brein tot sterke koffie.
Het wolkje melk voorspelde regenvlagen.
Nog een half leven, dacht ik
en het zit erop.
___
Dit gedicht is de eerste van de reeks “Meerkeuzedagen” uit Nergens in het bijzonder, de onlangs verschenen tweede bundel van Jana Arns. In zes korte strofen wordt een niet al te zonnig begin van een week geschetst.
Normaal gaat ‘s ochtends de wekker, en drukken we het knopje in. Maar de verwarring slaat al direct toe. Niet de wekker slaat alarm, maar ‘ik’. En onmiddellijk verschijnt ook een ‘je’ die dit onraad de kop indrukt.
De witregel tussen strofe één en strofe twee is bijzonder effectief. De derde zin oogt onschuldig, of misschien zelfs romantisch: toen we wakker werden keek je me aan… Maar de blik die ‘ik’ van de ander opvangt is geenszins vleiend. Ze ziet er na een brakke nacht blijkbaar niet uit. Dat de nacht slecht geweest is, wordt in de vijfde strofe nog eens expliciet onder woorden gebracht.
‘We wisten beiden hoe laat het was’ is een onheilspellende constatering. Grappig hoe bij deze frase de figuurlijke betekenis zich als eerste opdringt. ‘Dan weet je wel hoe laat het is’ betekent meestal weinig goeds. Maar we mogen de zin ook letterlijk nemen, als een open deur: de wekker is net gegaan, dus we weten allebei dat het zeven uur is.
De lichtvoetige woordspeling die tot absurdistische situaties leidt, is het handelsmerk van Jana Arns. Soms komen associaties echter wat geforceerd over. Het beeld van ogen die ‘open vlogen’ is niet erg sterk, maar blijkbaar de opmaat van de ‘landing’ van het geassocieerde vliegtuig. In ‘landing’ als beeldspraak voor opstaan zit ook een dalende beweging, die mooi terugkomt in het naar beneden gaan van ‘ik’.
De verdeling van de tekst over de strofen is inmiddels behoorlijk arbitrair geworden. Waar de overgang ‘en keek me aan // met een blik die zei’ nog behoorlijk effectief genoemd kon worden, worden ook de zinnen ‘Ik knipperde (…) landing in’ en ‘Beneden draaide ik (…) te slapen’ over verschillende strofen verspreid. Waarschijnlijk om te passen binnen het ontstane stramien van drieregelige verzen.
Beneden aangekomen belanden we met ‘ik’ in een absurdistisch tafereel. Net als een te hard spelende radio wordt het kind zachter gezet. En die arme hond, die gewoon staat te niksen, krijgt ook op zijn donder. Het feit dat hij ‘stond te slapen’ wekt jaloezie op bij de slapeloze ik.
Koffie dan maar doen? De dichter lijkt erop te zinspelen, dat als we toch de hele nacht hebben liggen malen we maar beter koffiebonen kunnen gaan malen. Het wolkje melk dat in de koffie ontstaat krijgt daarbij een voorspellende lading, alsof de ik ook nog koffiedik kan kijken. Daarna komt er onverwacht een einde aan alle woordspelingen en dubbele lagen. Met de uitgesproken sombere slotregels laat de dichter elke poging tot humoristische verhulling varen.
In ‘Maandag’ worden we op lichtvoetige wijze geconfronteerd met huiselijke en relationele problemen. Problemen die we in Nergens in het bijzonder nog regelmatig terug kunnen zien komen.
___
Nergens in het bijzonder
Jana Arns
Uitgeverij P
ISBN 9789492339515
Lees ook de recensie op Meander