Gepubliceerd op: donderdag 1 februari 2018

Recente Poëzierecensies – januari 2018 (2)

 

  •  
  • “In ongeveer de helft van de gedichten uit Open ogen blijft Campert dicht bij huis. Hij schrijft over het schrijven van poëzie, het ouder worden, herinneringen aan vrienden of gewoon over een voorjaarsbuitje tijdens een ommetje in de buurt. De andere helft van Open ogen heeft in de pers veel aandacht gekregen.” schrijft Meander over de nieuwste bundel van Remco Campert. De Volkskrant bespreekt de bundel ook en legt inderdaad de nadruk op die andere helft: “Maar deze twee campertiaanse Campertgedichten zijn niet kenmerkend voor de jongste bundel. Daarin legt de voorspelbare bedeesdheid het af tegen Dood & Dynamiet. In een groot aantal van deze gedichten, of notities die zich ergens onderweg tussen protest en poëzie ophouden, heeft dit duo het onzachtzinnig voor het zeggen.”
  • “Een boek met zo’n cultuurkritische inslag geeft wie erover schrijft snel platgekauwde metaforiek in de mond. Voor je het weet is de mens alweer een radertje in een anonieme machine die persoonlijkheid platwalst, menselijke relaties vermorzelt en maatschappelijk weefsel uiteenrijt. Arbeid heet dan afstompend en in nette onderschikking zijn we van het systeem slaven. Het is een vreemde anachronistische reflex: we menen postfordistisch te zijn, maar de taal heeft een trekkend been. Het behoort tot de charme van Shop Girl dat het oproept tot een andere benadering.” De Reactor doet een poging de debuutbundel van Dominique De Groen te plaatsen in de hedendaagse artistieke en filosofische cultuur.
  • “Van ’t Hof uncovert wat lang verborgen was en situeert dat in het heden: het oude en het nieuwe treden opnieuw in dialoog.
    Dit is het ene aspect dat me zo aantrekt in zijn werk. Aan de andere kant is dat de werkwijze van de dichter: hij houdt zich bezig met ideeën en procedures. Aan veel van zijn gedichten ligt een model ten grondslag.” De NRC is lovend over Dichter & andere dingen, ‘nieuwe gedichten en een keuze uit eerder werk’ van Ton van ’t Hof.
  • “Het mooie van de poëzie van Langelaar vind ik de toegankelijkheid van haar beeldspraak. Als je de verzen regel voor regel leest, kun je een wezenlijke voorstelling maken van wat zich zoal afspeelt in de werkelijkheid van het gedicht.” Tzum bespreekt Vonkt van Marije Langelaar.
  • Meander bespreekt Die wij denken van Huub Oosterhuis.
  • De Reactor beschouwt de poëzie van Paul Bogaert in het licht van o.a. Kees Ouwens en Franz Kafka. Dit naar aanleiding van Zo kan het niet langer, de nieuwe bundel van Bogaert.
  • Tzum is lovend over de gedichten van Antjie Krog in een bespreking van Waar ik jou word: “Krog schrijft recht uit het hart en opvallend genoeg levert dat sublieme poëzie op. Niettegenstaande de bijzonder persoonlijke toon gaat zij zich nergens te buiten aan larmoyante klaagzangen of luidruchtige kanonnades. Dat heeft er alles mee te maken dat er in haar gedichten altijd net voldoende zelfspot mee resoneert om te voorkomen dat het al te zwaarmoedig wordt. Bovendien is het de dichteres overduidelijk steeds te doen om mooie taal. De taal mag bij Krog het leven modelleren op zo’n manier dat vorm en inhoud versmelten tot een vitaal soort woordmuziek die het oor streelt en tegelijkertijd de nekharen overeind doet gaan staan.”
  • “Indrukken worden lichamelijk.” schrijft de Volkskrant in een beknopte recensie van Wat ons had kunnen zijn, het poëzieweekgeschenk van dit jaar dat werd geschreven door Peter Verhelst.
  • “Behalve vanwege de vitaliteit is dit kleine oeuvre (twee bundels) onverwisselbaar door de reusachtige variatie. Zowel uiterlijk als thematisch en conceptueel gaat het bij deze dichter alle kanten op. Lang, kort, strakke vorm, associatieve compositie, grafisch experiment… De inhoudelijke motieven komen uit alle hoeken en gaten van de werkelijkheid en de literatuur: Indiaanse, Chinese en Griekse mythologieën worden gemengd met Bijbelverwijzingen en referenties aan de katholieke eredienst; daarnaast klinkt er kanongebulder; is er genoeg straatrumoer om Ton Anbeek blij te maken; zijn er beelden uit dromen afkomstig; fijne anekdotes over hoe er naar de oorlog wordt gereisd in een wrak autootje; rêverieën, bijvoorbeeld over een geliefde die emigreerde zonder een adres achter te laten. In een en dezelfde tekst kunnen alle hoeken van de wereld worden genoemd en bereisd”. De Reactor roemt de poëzie van Guillaume Apollinaire en de vertaling daarvan door Kiki Coumans in Het raam gaat open als een sinaasappel. Een keuze uit de moderne gedichten.
  • Meander bespreekt Over de vloedlijn van Kees Klok.
  • “Qua vorm zijn de gedichten van Finisterre van een grote complexiteit. Meestal vertrekt Montale van de hendecasyllabe of het elflettergrepig vers, veruit het meest klassieke van alle Italiaanse verssoorten. Maar daarin brengt hij allerlei subtiele varianten aan: door een lettergreep toe te voegen of weg te nemen, door het eindrijm te vervangen door een halfrijm of het te verschuiven naar ergens binnen in het vers, door het veelvuldige gebruik van alliteraties. De woordkeus is niet minder complex: die gaat van danteske termen (…) tot woorden uit het Ligurische dialect. Dat alles maakt dat Finisterre behoort tot de moeilijkst te doorgronden, maar ook tot de rijkste Italiaanse poëzie.” De Reactor bespreekt de bundel van Eugenio Montale en de vertaling daarvan door Liesje Schreuders.
  • Meander bespreekt Palermovan Frank Boeijen.
  • “Laten we het een vorm van extravagantie noemen: de dichter die zich uit in woorden, in regels, in strofes die geen enkele vaste grond onder de voeten bieden. Kan dat een ambitie zijn, het opwerpen van taalvormige rookgordijnen om de lezer te verwarren? Het schuiven met betekenissen, zand in de ogen strooien om het verloop van een gedicht te laten stranden in totale onbegrijpelijkheid? Benders is daar een grootheid in, alsof hij op zoek is naar de ultieme grenzen van wat poëzie teweeg kan brengen.” Literair Nederland recenseert Nachtefteling, de nieuwe bundel van Martijn Benders.
  • Meander bespreekt Om tijd te winnen. Gedichten 1995-2015 van Jan Dullemond.
  • “Kloos’ belijdenisgedichten gaan over de grote romantische thema’s: liefde, liefdesverdriet en onvervulde verlangens, doodsdrift, dromen en gevoelens van passie en trots. Ze laten steevast een lyrisch ik aan het woord dat zich in een apostrof richt tot een geliefde, een vriend, de poëzie of een ander abstractum. Kloos’ poëzie beantwoordt dus aan het Tachtigersadagium van kunst als de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.” De Reactor geeft een overzicht van de poëzie van Willem Kloos naar aanleiding van de heruitgave van diens Verzen.
  • Rozalie Hirs viert het leven in deze bundel: zintuiglijk, zingend” schrijft Tzum over verdere bijzonderheden.
  • Meander bespreekt Lange armen. Gedichten over de politie, de jongste dichtbundel van Ester Naomi Perquin. “De tien gedichten belichten elk een ander aspect van het alledaagse politiewerk: het preventieve aspect (‘de eindeloze lijst van dingen die niet zijn gebeurd’), de ontmoeting met de steeds terugvallende junk (‘De reddeloze koningin / van zwerfvuil, klanten, schemering.’), het papierwerk op de bureaus, het keuzes kunnen maken in een fractie van een seconde, de troosteloosheid van een huisbezoek in een hopeloze buurt (‘De storthoop van de post.’) en alsmaar terugdenken aan een incident waarbij een kind niet tijdig uit een auto te water kon worden gehaald. De rauwe werkelijkheid via het goed gekozen woord leefbaar gemaakt. Geen poging tot mooischrijverij, geen hermetiek maar het leven aangevlogen vanuit de blik van de frisse buitenstaander met inlevingsvermogen en talent voor formuleren.”
  • Splendor, Ten Berges vijftiende, is een ruim opgezette, puik vormgegeven bundel van krap honderd pagina’s, waarin de dichter veel van zijn thema’s herneemt. In vijf afdelingen voert hij ons via de dertiende-eeuwse mystiek (I) naar de vernietiging van de aarde in onze eeuw (II), schetst hij een zelfportret als Oude Specht (III), betracht een cultuurgeschiedenis van het licht (IV), om te eindigen bij de vergankelijkheid van het vege lijf (V). De bundel is een prima introductie tot zijn poëzie.” De Reactor presenteert een ruime bespreking van de nieuwe bundel van H.C. ten Berge.
  • “Ik zou zeggen dat de bundel gaat over taalarmoede in een bepaald gezin; het onvermogen om emotionele gebeurtenissen in woorden met elkaar te delen. Soms zijn er alleen maar kreten of korte zinnetjes na uren zwijgen. (…) Wel gaat het in het eerste deel van de bundel om een opmerkelijk, taalgevoelig kind. Ze ziet scherp hoe het is met de volwassenen, hoewel ze niet veel van hen begrijpt. Ze voelt wat broeit.” Aldus Tzum over Oefening in alleen lopen, de zevende bundel van Kreek Daey Ouwens. Ook Meander bespreekt de bundel en voegt eraan toe: “De gedichten zijn sterk anekdotisch van karakter. Korte versregels. Herhaling en opsomming van woorden en zinsdelen zijn een veel gebruikt stijlmiddel om ritme en structuur in de teksten aan te brengen. Als zodanig doet deze poëzie denken aan poëzie voor kinderen. Het wordt duidelijk dat voor Ouwens taal een middel is om de ander te bereiken. Ze maakt weinig gebruik van metaforen.”
  • Klecks: “Ik wist al redelijk vlug na het beginnen in Stalker, het debuut van Joost Decorte, dat ik het wilde bespreken met behulp van Barthes’ Plezier, omdat wat me trok aan Decortes gedichten amper leek te zijn wat hij ermee zei. Tegelijkertijd ging het me om meer dan enkel de klanken – het ging me wel degelijk ook om de betekenis van de woorden, maar precies in die zin: als iets dat een woord ook heeft, een zin ook heeft. Zelfs in poëzie, en zelfs in poëzie die ‘goed klinkt’, is het toch vaak de betekenis (de feno-tekst) die ertoe doet, en is het goede dat klinkt zo aanwijsbaar: goede rijmen, sterk geplaatste alliteraties (de fonologie).”
  • “Wie het werk van Aachenende leest of hem hoort voorlezen voelt dat de dichter met alle klassieke vormen vanaf de Middeleeuwen (en nog van daarvoor) vergroeid is. Hij kent de ballade, het rondeel en het sonnet als zijn broekzak en kan daardoor op lichtvoetige wijze met deze vormen spelen; (…).
    Maar in tegenstelling tot zijn liefde voor de oude vaste vorm gebruikt hij geen archaïsche woorden, zijn taalgebruik is zeer eigentijds en de hedendaagse schuttingtaal is hem niet vreemd.” schrijft Meander in een recensie van Vloeken is gezond van J.C. Aachenende.

Over de auteur