Gepubliceerd op: vrijdag 23 februari 2018

EI 83: Jürgen Smit – Staarsonnet (2)

 

 
___
We zien hier iets wat een ‘staarsonnet’ genoemd wordt. De tekens die we zien, lijken op letters, maar we herkennen ze niet als behorende tot enige bestaande natuurlijke taal. We kunnen derhalve dit ‘-sonnet’ niet lezen. We kunnen het wel bekijken, zoals we beeldende kunst bekijken. We kunnen ernaar staren, zoals de term ‘staarsonnetten’ ons uitnodigt om te doen. Lang en indringend kijken.

In het oorspronkelijke Italiaanse sonnet, ook wel Petrarca-sonnet genoemd (naar de 14e-eeuwse dichter Francesco Petrarca), zijn de veertien regels verdeeld over vier strofen. De eerste twee strofen bestaan uit vier regels, de kwatrijnen. Samen heten deze strofen het octaaf. De laatste twee strofen hebben elk drie regels, de terzinen, ook wel terzetten genoemd. Deze strofen heten samen het sextet. Na het octaaf ligt een inhoudelijke wending, ook wel chute of volta genaamd. De gedeelten voor en na de chute vormen een eenheid van vorm en inhoud.

(Wikipedia)

Het niet-leesbare gedicht vertoont inderdaad kenmerken van het Petrarca-sonnet: vier strofen, twee kwatrijnen, twee terzetten. Ook de wending na het octaaf zien we duidelijk door te kijken naar de horizontale uitlijning. Van de kwatrijnen zijn steeds twee versregels links uitgelijnd, en de twee andere rechts uitgelijnd. De versregels van het sextet zijn alle gecentreerd.
Dit wekt de indruk van toenemende regelmaat en stabiliteit. Te meer omdat het eerste en het tweede kwatrijn een andere afwisseling hebben van het links en rechts uitlijnen.

Maar wacht, nu zijn we het gedicht aan het “lezen”: de structuur aan het bekijken zoals we met een leesbaar gedicht zouden doen. Het gedicht heet een ‘-sonnet’ te zijn, dus dat is prima. Maar het is ook een ‘staar-‘ gedicht, hetgeen de mogelijkheid opent er puur visueel naar te kijken. En dan “lezen” we niet van boven naar beneden, dan zien we het sextet staan als een basis, een soort stam, waarop de uitwaaierende, uitersten zoekende regels van de kwatrijnen balanceren. Dat lijkt overigens niet te lukken: de visuele zwaarte van de kwatrijnen zit iets meer aan de rechterkant. Als dit al een evenwicht is, dan is het een precair en instabiel evenwicht. Er hoeft niet veel te gebeuren om het naar rechts te laten overhellen.
Misschien is het gedicht ook niet in evenwicht, maar in beweging, en zien we hier een foto, een momentopname.

Het rijmschema is vaak abba abba cdc dcd. Maar ook andere rijmschema’s worden gebruikt, zoals abba/abba/cde/cde.[2] In het octaaf wordt het omarmend rijm van de eerste strofe vaak omgedraaid in de tweede: abba baab. In het sextet komen bijvoorbeeld voor cdc cdc of cde dce of, zoals in het sonnet van Nijhoff hieronder: efe fef.

(Wikipedia)

Rijm is een klankfenomeen. Maar hoe zouden we de tekens die we hier zien moeten uitspreken? We hebben geen enkele aanwijzing daarvoor. We kunnen dus niet weten of er sprake is van eindrijm in het klankdomein. We kunnen wel visuele equivalenten voor rijm zien.
Er lijkt niet echt sprake te zijn van “eindrijm” in visuele zin. Enkele versregels eindigen in een soort losse punt (v2, v3, v4, v7, v11), andere in twee verbonden punten (v6, v8). Maar daarmee krijgt het gedicht geen “rijmschema”. Eerder kunnen we in de uitlijningsstructuur van de twee kwatrijnen een equivalent voor een rijmschema zien: omarmend rijm in het eerste kwatrijn en gepaard rijm in het tweede.

Ondanks de afwezigheid van een strak en duidelijk “rijmschema” kunnen we wel herhalingen zien van tekens. Als we aannemen dat dezelfde tekens steeds op dezelfde manier uitgesproken worden, impliceert dat klankovereenkomsten. Buiten de hierboven opgemerkte herhaling van tekens aan het einde, komt bijvoorbeeld het teken waarmee het gedicht begint, , opvallend vaak voor aan het begin van een versregel. Misschien zijn het twee tekens. Het lijkt op een ‘h’ met een dubbele punt ‘:’ erachter. Naast de eerste versregel beginnen ook v2, v5, v7, en v9 met dit teken. (Of een teken dat er veel op lijkt: is de variatie toevallig in het handschrift, of houdt het een verschuiving in van betekenis, nadruk of klank?) Er lijkt dus sprake van een soort “beginrijm”. Maar misschien is het nog sterker: alle begintekens lijken vervormingen van dit teken.
Het teken lijkt in alle versregels waar het aan het begin staat verderop in de regel terug te keren, in v2 zelfs twee keer. Het is in de eerste versregel overigens erg slordig geschreven. In de tweede versregel is de derde keer dat het teken voorkomt het ‘h’ deel van het teken minder hoog en breder. Er lijkt dus ook sprake van een visuele equivalent van binnenrijm.
En ook van middenrijm. In v2 en v3 komen de tekens voor op ongeveer dezelfde positie binnen de versregel. Er staat in beide versregels zelfs een teken voor dat waarschijnlijk hetzelfde is: . Het lijkt hetzelfde teken te zijn dat in het midden en aan het einde van de eerste versregel staat. Ook lijkt het voor te komen in v6 (2x), en misschien, maar steeds vrijere varianten, in de versregels van het sextet.
Iets soortgelijks geldt natuurlijk voor meer tekens. Het teken komt bijvoorbeeld twee keer voor in v9. We kunnen het ook herkennen in andere versregels. Idem met nog meer tekens. Het schrift van dit gedicht lijkt zo wel degelijk een taal te zijn.

Het schrijven van gedichten in een dergelijke taal, d.w.z. eentje die niemand kan “lezen” in de gebruikelijk zin van het woord, heet asemisch schrijven en is een relatief nieuw fenomeen.

Volgens een definitie van Michael Jacobson is asemisch schrijven een schrijven dat semantisch open is en geen specifieke inhoud wil produceren. Dat levert teksten op die eerder bedoeld lijken om naar te kijken dan om te lezen.

(Frank Keizer in het dossier over asemisch schrijven dat Samplekanon aan het opbouwen is)

Waarom zou een schrijver die dit doet de sonnetvorm kiezen, een eeuwenoude, traditionele versvorm? Asemisch schrijven wil zich toch juist bevrijden uit de traditionele, “semantisch gesloten”, dichttraditie? Een mogelijk antwoord ligt in de klankaspecten van het sonnet. Niet voor niets is die naam afgeleid van “sonare”. De klankaspecten zijn de belangrijkste structurerende elementen van het sonnet. Het ‘staarsonnet’ onderzoekt hoe asemisch schrijven binnen deze traditionele versvorm (visuele) equivalenten kan vinden voor de traditionele fenomenen klank en ritme. Het ‘staarsonnet’ vindt zo speelse, verse mogelijkheden binnen de regels van het “klassieke sonnet”. Evenzeer speelt het met die regels, en bevrijdt het de sonnetvorm van een starre stoffigheid die het in de loop van de eeuwen heeft vergaard. De spanning tussen het nieuwe en het oude, tussen “semantisch open” en vaste traditie, tussen het klankvoorkomen van een gedicht en de visuele presentatie ervan, die spanning is tastbaar in dit ‘staarsonnet’.
Misschien is het wel deze spanning die we terugzien in het balanceren in de horizontale uitlijningsstructuur van het gedicht.
___
 

Staarsonnetten
Jürgen Smit
Uitgeverij crU
ISBN 9789079993208

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.