Gepubliceerd op: maandag 18 september 2017

EI 60: Micha Hamel – niet nu

 

Voorbij alle verwaandheid én voorbij alle wilskracht beluister ik effen
het niet nu
dat gespannen afwacht of ik appeltaart tot
rozijnen, kaneel, appels en meel terug kan maken

‘Maar je zwijgt vaak aan tafel, de laatste tijd.’

of voor mijn part tot een andere metafoor
maar ik zeg nee

‘Ik heb jullie laatst nog verteld over
mijn plan voor het maken van een gereedschap opbergsysteem in het schuurtje.’

niet nu
want sinds ik bescheidener, dapperder en
dankbaarder ben blijkt juist de liefde een vermoeden te zijn geweest
dat mij en jou
en ons hielp om…

Er is iemand die apekop en iemand die papa tegen me zegt.

voordat

 

___
Meteen vanaf het begin is er een ‘ik’ aan het woord. De eerste versregel vertelt voornamelijk over die ‘ik’ zelf. De ‘ik’ beweert ‘voorbij alle verwaandheid’ en ‘voorbij alle wilskracht’ te zijn. Een ego dat minder groot is dan het ooit was, misschien ook minder sterk. Een teruggetrokken houding. Het woord ‘ik’ komt dan ook pas tegen het einde van die eerste versregel voor – om zich letterlijk niet voorop te stellen. De ‘ik’ beluistert, dus richt zich op iets anders. En dat doet de ‘ik’ ‘effen’, dus onaangedaan. We hebben hier blijkbaar te maken met een ‘ik’ in een soort zen-toestand. Tegelijk gaat de hele versregel wel enkel over dat ‘ik’. Centraal staat het dus wel in dit gedicht.

Wat het ‘ik’ beluistert is ‘het niet nu’. We zouden kunnen denken dat ‘het niet nu’ alles is wat nu niet is, wat nu niet gebeurt. Het gedicht maakt echter een sterke band met de ‘ik’. Dat komt ongetwijfeld omdat het de vertellende ‘ik’ is die luistert wat ‘het niet nu’ hem (verderop in het gedicht blijkt het om een man te gaan) te zeggen heeft. En wat de ‘ik’ hoort is dat ‘het niet nu’ ‘gespannen afwacht’. Het ‘niet nu’ kijkt dus naar de toekomst, verwacht dat er iets gebeurt. De spanning komt ongetwijfeld omdat wat er nu nog niet is een vorm is van ‘het niet nu’. Een andere vorm is uiteraard wat er geweest is, m.a.w. wat er nu niet meer is. En dat vinden we dan ook in het voorbeeld van de ‘appeltaart’. De ‘appeltaart’ is er nu, maar was vroeger een verzameling losse ingrediënten. De vraag is of de ‘ik’ de ‘appeltaart’ ‘terug kan maken’ tot die ingrediënten. (De opsomming van ingrediënten is overigens niet compleet, dus als de ‘ik’ de appeltaart inderdaad ‘terug kan maken’ tot die ingredienten is er in het terugconversie proces wel wat verloren gegaan.) Dat expliciete ‘maken’ komt later in het gedicht weer terug, en geeft een actieve inspanning aan van de kant van de ‘ik’. Het ‘terug’ ‘maken’ wordt zo een genealogisch opgevatte vorm van deconstructie.

Dan komt er een rechts uitgelijnde éénregelige strofe. We kunnen dat opvatten als een tweede spoor. De links uitgelijnde strofes kunnen we lezen als in elkaar overgaand, en de rechts uitgelijnde strofes lijken op elkaar te reageren. Maar we kunnen de doorgehaalde opmerking ‘Maar je zwijgt vaak aan tafel, de laatste tijd.’ ook opvatten als een aangaan van de uitdaging. Ja, ‘ik’ kan wel iets ‘terug’ ‘maken’. De uitspraak, het verwijt, is gedaan, maar wordt doorgestreept en zo in zekere zin ‘terug’ gemaakt. De uitspraak is er wel (geweest), maar is ‘nu’ niet volwaardig. Bovendien gaat de uitspraak over zwijgen, dus over wat niet gezegd is of wordt. Een hoog ‘niet nu’ gehalte dus. Het verwijt eindigt met het woord ‘tijd’, om nog maar eens aan te geven dat ‘het niet nu’ in dit gedicht vooral langs de tijdsdimensie opgevat moet worden. Dus als wat er niet meer of nog niet is. Als verleden en toekomst.

Ironisch genoeg weigert de ‘ik’ gehoor te geven aan de oproep van ‘het niet nu’. Tegen het verwijt van de eerste rechts uitgelijnde strofe komt nu de opmerking ‘Ik heb jullie laatst nog verteld over mijn plan voor het maken van een gereedschap opbergsysteem in het schuurtje.’ Een plan is iets wat er nu is, maar waarvan de inhoud er typisch nog niet is. Iets wat in de toekomst gerealiseerd zou moeten worden. Ook gaat het gereedschap (waarmee het ‘terug’ ‘maken’ zou moeten gebeuren) opgeborgen worden: de ‘ik’ wil het niet gebruiken. De ‘ik’ wil niet ‘terug’, de ‘ik’ wil vooruit. Niet de invulling van ‘het niet nu’ gericht op het verleden, maar juist een invulling gericht op de toekomst. Hoe komt dat?

Dat lijkt in de vijfde strofe te komen omdat de ingrediënten ‘liefde’, ‘mij’ en ‘jou’ samen iets gemaakt hebben. ‘Er is iemand die apakop en iemand die papa tegen me zegt.’ En die uitspraak is niet doorgestreept. De ‘ik’ komt hier net als in de eerste strofe naar voren als verbinding tussen verleden en toekomst. De ‘ik’ is de verbinding tussen zijn ouders, de vorige generatie, en zijn (de ‘ik’ blijkt hier een man te zijn) kind, de volgende generatie. En dat kind kan of wil de ‘ik’ niet ‘terug’ ‘maken’. De tijd stroomt maar één richting op. De blik gaat vooruit.

Het gedicht lijkt ondanks de new age-achtige gemoedstoestand van de ‘ik’ stelling te nemen tegen het mindful in-het-nu-zijn. Het gedicht beschouwt de ‘ik’ juist vooral als verbinding tussen het ene ‘niet nu’ en het andere.
Op een ander niveau heeft ieder gedicht een hoog ‘niet nu’ gehalte. In dit gedicht wordt dat expliciet benoemd en uitgespeeld.

Het gedicht heeft een open einde. Een onvoltooid einde mogen we wel zeggen. Met ‘voordat’ als laatste woord laat het gedicht voor ‘nu’ heel veel ongezegd en ongeschreven en ongebeurd. Maar door dat woord is het wel zeker dat ‘ons’ nog iets te wachten staat.
___
 

Toen het moest
Micha Hamel
Uitgeverij Atlas Contact
€ 21,99
ISBN 9789025451073

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.