EI 57: Gerrit Kouwenaar – sprakeloos landschap
De mensen worden uit het landschap weggenomen:
wat een rust! vooreerst
nog geen puinhopen, het licht
is het licht dat er is
op huizen als dingen naamloze bomen
een klagende waakhond een jagende vos
later
naarmate het donker nadert
steeds meer kraaien –
___
Misschien moeten we dit gedicht zien als een gedachte-experiment. Stel dat alle mensen verdwijnen: wat dan?
Het lijkt een beetje op het bekende fenomenologische gedachte-experiment. Stel dat er boom omvalt in een woud, maar er is niemand (= in dit geval een “bewustzijn”) om dat waar te nemen. Dan zou niemand weten dat de boom is omgevallen. Is de boom dan wel omgevallen? Er is niemand die kan zeggen dat de boom is omgevallen.
Kouwenaar lijkt zich in dit gedicht geen zorgen te maken over het probleem van de waarnemer. Met speels gemak is de eerste opmerking die hij over het ontbreken van mensen maakt: ‘wat een rust!’
Misschien moeten we het gedicht niet zien als gedachte-experiment. Er staat geen “stel”. Er staat wel ‘worden’, en niet “zijn”: het wegnemen is een proces dat nog bezig is. Het is niet de beschrijving van een statische hypothetische situatie. De eerste versregel is een feitelijke mededeling, die evenwel veel vragen oproept. Wie zijn ‘de mensen’ precies? Zijn dat alle mensen, of een specifieke groep? Wat is “wegnemen” in dit verband? Het is een soort verwijderen, maar wie doet dat? En hoe? De dubbele punt aan het einde van de versregel suggereert dat de rest van het gedicht beschrijft hoe dit proces van “wegnemen” gaat.
We kunnen de eerste versregel zien als een beknopte beschrijving van de condition humaine. ‘Het landschap’ staat symbool voor de wereld, en ‘de mensen worden’ eruit ‘weggenomen’. Maar de uitroep in de tweede versregel maakt duidelijk dat de mededeling in v1 iets ongewoons is.
De lijdende vorm verdoezelt het, maar er moet iets of iemand zijn die “wegneemt”. Misschien is dit de apocalyps waarbij ‘de mensen’ één voor één worden ‘weggenomen’ voor hun laatste oordeel? Dat proces moet wel al een heel eind gevorderd zijn, aangezien er ‘rust’ is.
Het proces van ‘mensen’ “wegnemen” levert ‘vooreerst geen puinhopen’. Gelukkig maar. Zonder mensen gaat alles gewoon goed. Er is sprake van ‘licht’. Het ‘licht dat er is’. Een statische situatie, het proces lijkt hier stil te staan, is tot ‘rust’ gekomen. Dit wordt benadrukt door de vierde versregel te laten beginnen en eindigen met ‘is’. We lijken hier terecht gekomen in goed verlichte stilstand, een schilderij of foto van een ‘landschap’. Maar ook dat impliceert zowel een waarnemer/maker als een waarnemer/toeschouwer, net als dit gedicht.
Na versregel 4 gaat het proces verder. Er valt een ander ‘licht op huizen’. Zonder mensen verliezen ‘huizen’ namelijk hun woonfunctie. De ‘huizen’ worden ‘dingen’ zonder specifiek benoemde functie. Ook ‘bomen’ worden “naamloos”. De namen, de woorden, worden voor een door mensen gebruikt. Ook de ‘waakhond’ verliest zijn functie in dienst van de mens. alle reden om te ‘klagen-‘, maar tegen wie? Door het binnenrijm ‘klagende’-‘jagende’ maakt Kouwenaar duidelijk wat de richting wordt voor de ‘-hond’ in het ontmenselijkingsproces: die gaat weer ‘jagen-‘. Terug het wild in, net als de ‘vos’.
De menselijke orde, taal en functies verdwijnen met ‘de mensen’. Er lijkt niet echt veel aan de hand –
tot de laatste strofe. Mochten we twijfelen of we hier echt te maken hebben met een proces, deze strofe hervat het tijdverloop expliciet met ‘later’ en ‘naarmate’. We zijn blijkbaar al een stuk verder in het proces. Er is geen sprake meer van ‘licht’, sterker: ‘het donker nadert’. Er komen ‘steeds meer kraaien’. Blijkbaar vult ‘het landschap’ zich met zwarte ‘kraaien’ en wordt zo steeds donkerder, of verschijnen de ‘kraaien’ omdat ‘het donker nadert’? Het lijkt een zichzelf versterkend verschijnsel. Duiden de ‘kraaien’ op naderend onheil, staat het ‘donker’ voor de dood? Vragen zij net als de ‘waakhond’ en de ‘vos’ in hoeverre “bewustzijn” in fenomenologische zin alleen bij mensen voorkomt? Duidt hun zwarte kwaliteit op het zwart van de letters, en is ‘het donker’ in dit verband vooral het einde van het gedicht? Of zijn de ‘kraaien’ er vooral als vulling, als tegenwicht voor het “wegnemen”, om de plaats van ‘de mensen’ in te nemen?
Toch nog even terug naar het probleem van de waarnemer. Kouwenaar houdt het in dit gedicht grotendeels impliciet. Hij past het voornamelijk toe op de taal, zoals we in versregel 5 zien. De wereld van een gedicht bestaat immers uit woorden. En wat als die hun functie verliezen met het verdwijnen van ‘de mensen’, net als het ‘huis’ en de ‘waakhond’? Wat betekent dat voor het gedicht?
Ik moest in dit verband denken aan een fragment van Letter en Geest waarin Frans Kellendonk hoofdpersoon Mandaat een gesprek laat voeren met Schiettekatte, een collega bij de bibliotheek:
‘Een goede bibliotheek kan de wereld vervangen. Alles staat er, compact teruggebracht tot de zesentwintig letters van het alfabet, gestold en onveranderlijk. Daarom is de neutronenbom ook zo’n prachtige uitvinding,’ heeft hij gezegd. ‘Als er dan toch een kernoorlog moet komen is de neutronenbom mij duizendmaal liever dan de waterstofbom. Weg met de mensen, leve de boeken.’
‘Maar’ – dat bezwaar lag toch erg voor de hand, vond Mandaat – ‘als niemand die boeken komt lezen?’
Schiettekatte glunderde. ‘Mijn beste man, wie leest ons?’
En passant krijgen we hier een alternatieve verklaring waarom ‘de mensen’ worden ‘weggenomen’: een neutronenbom. Anna Enquist heeft dit gedicht in de afdeling ‘Oorlog’ gezet in de bundel. Het is dus niet zo gek om aan geweld te denken als oorzaak voor het verdwijnen van mensen. Ik vind daarvoor het woord ‘weggenomen’ erg eufemistisch.
Schiettekatte legt een groot vertrouwen aan de dag in een eigen bestaan van de woorden, onafhankelijk van de mensen. Het gedicht lijkt me daar minder zeker van. Vanaf v5, als het proces van ontmenselijking goed op gang komt en de gevolgen duidelijk worden, wordt het gedicht beheerst door de langgerekte AA-klank. Vanaf ‘naam-‘ in ‘naamloze’ via ‘kla-‘, ‘waak-‘, ‘ja-‘ naar ‘la-‘, ‘naar-‘, ‘-ma-‘, ‘na-‘ tot ten slotte ‘kraai-‘. De betekenis van de woorden schuift naar de achtergrond, de oerklanken nemen het weer over.
Of nemen de ‘kraaien’ met hun gekras het gedicht over, en geven ze zo de woorden een nieuwe functie?
___
Van woorden gemaakt
Gerrit Kouwenaar
geselecteerd en ingeleid door Anna Enquist
Uitgeverij Querido
€ 15,00
ISBN 9789021402314