Gepubliceerd op: maandag 24 juli 2017

EI54: Ghayath Almadhoun – Zwarte melk (fragment)

 

Mijn vingerafdrukken die ze op je huid hebben gevonden, je bloed dat mijn rechterhand heeft besproeid, de wolven die naar mijn middel happen wanneer ik je stem ruik, het groen dat uit je hand druppelt die door de roos is verwond, mijn tong die jouw naam uitspreekt in klassiek Aramees, mijn kruiswoorden in jou. Hoe ik mezelf ritueel reinigde met wijn alvorens jou te beroeren, hoe de opzichter me betrapte toen ik de wespenhoning oogstte die uit je tepels droop, hoe mijn hart, dat gewend was vingers van vrouwen te eten, in jouw bijzijn een vegetariër werd. Jij bent de soera van De Dichters, de essentie van de vrouwen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Voor jou herschrijf ik de regels van de Arabische grammatica om ze aan te passen aan de maat van je taille, en nogmaals vermoord ik de dode metafoor.

___

Over het algemeen worden er alleen ‘vingerafdrukken’ gezocht als er sprake is van een misdrijf. Als er onderzoek moet worden gedaan naar de dader(s). Hier zijn de ‘vingerafdrukken’ ‘gevonden’ ‘op je huid’ en er is ‘bloed’. Is er sprake van moord? Zware mishandeling? Dat de ‘ik’ zichzelf ‘ritueel reinigde’ wijst misschien op een offer?

Dit korte prozafragment (uit een gedicht van vier-en-een-halve bladzijde) bestaat uit 4 zinnen. De eerste zin is een opsomming van 6 elementen: ‘mijn vingerafdrukken’, ‘je bloed’, ‘de wolven’, ‘het groen’, ‘mijn tong’, ‘mijn kruiswoorden’.
De tweede zin is ook een soort opsomming, maar dan van 3 ‘hoe’-fragmenten, die allen in de verleden tijd staan: ‘hoe ik mezelf ritueel reinigde’, ‘hoe de opzichter me betrapte’, ‘hoe mijn hart (…) een vegetariër werd’. De verleden tijd suggereert dat het beschrevene in deze ‘hoe’-fragmenten gebeurd zijn voor de tegenwoordige tijd van de rest van het gedicht. Een soort flash-backs, een onsamenhangend gefragmenteerd verhaal dat mogelijk verklaart waarom -en hoe- het misdrijf is gepleegd. Of losse elementen die tijdens het onderzoek van de rechercheurs bekend zijn geworden, maar die vooralsnog niet genoeg zijn om de toedracht met zekerheid vast te stellen.
De derde zin staat weer in de tegenwoordige tijd en probeert te beschrijven wie of wat de aangesproken ‘jij’ is.
De vierde zin verbindt de vorm en inhoud van een tekst met de lichamelijkheid van de ‘jij’.

Wie is deze ‘jij’? Het lijkt om een vrouw te gaan, hoewel ‘de essentie van vrouwen’ niet per se zelf een vrouw is. Ook een ‘soera’ is geen vrouw, maar een deeltekst van de Koran. Een ‘soera’ is dus een tekst, die een diepe waarheid overbrengt, en miljoenen mensen inspireert. Een ‘soera van De Dichters’ is dus een tekst die dichters inspireert? Mogelijk gaat het hier over een soort muze? Of een tekst die door dichters is gemaakt en vergelijkbaar in het overbrengen van diepe waarheid met de soera’s van Mohammed, maar die niet in de Koran staat? Een seculiere psalm, een gedicht? Het is in ieder geval een verwijzing naar de soera in de Koran die De Dichters heet. Maar die is niet ‘van’ de dichters in de zin van door ‘de dichters’ gemaakt, of zelfs maar gunstig gezind: “Zij die verdwaald zijn, volgen de dichters.” (In de vertaling van Kader Abdolah.) De vrij lange soera gaat curieus genoeg nauwelijks over dichters, maar voornamelijk over profeten. In ieder geval versterkt het de band met de Islam van dit (fragment van het) gedicht. Ook het expliciete noemen van ‘het Midden-Oosten en Noord-Afrika’ werkt daaraan mee.
Het idee dat de aangesproken ‘jij’ een vrouw is, komt ook in de tweede zin tot uitdrukking: ‘toen ik de wespenhoning oogstte die uit je tepels droop’. Ook mannen hebben tepels, maar daaruit komt geen voedzame stof. Hoewel het maar zeer de vraag is in hoeverre ‘wespenhoning’ voedzaam is – of zelfs maar bestaat. Over het algemeen maken bijen honing, en wespen niet, maar er schijnen zeldzame wespensoorten te zijn die ook honing maken. Misschien moeten we de ‘wespenhoning’ dus opvatten als imaginair, fantasie, misschien een ‘metafoor’. Misschien als zeldzaam en kostbaar. Dat ‘oogstte’ klinkt overigens agrarisch, alsof het hier niet over een mens gaat.
Ook de frase ‘hoe mijn hart, dat gewend was vingers van vrouwen te eten, in jouw bijzijn een vegetariër werd’ suggereert dat de ‘jij’ een vrouw is, waardoor ‘mijn hart’ naar gewoonte de ‘vingers’ wilde ‘eten’, maar ‘in jouw bijzijn’ afziet niet alleen van het eten van vingers, maar van alle vlees.
Zo wordt de ‘jij’ in dit fragment voorgesteld als vrouwelijk, inspirerend, niet of nauwelijks bestaand. Maar ook als tekst, verbonden met religie, een bron van (geestelijke en lichamelijke) groei en verandering.

Opvallende elementen zijn het lichamelijke en het talige.
De lichaamsverwijzingen zijn in dit fragment niet van de lucht: ‘huid’, ‘middel’, ‘hand’, ‘tong’, ‘tepels’, ‘hart’, ‘vingers’, ‘taille’. Het maakt het gedicht sensueel, misschien zelfs erotisch. De lichaamsdelen van de ‘ik’ en de ‘jij’ worden door elkaar genoemd. Het geeft een vervlochtenheid aan.
Ook de verwijzingen naar taal zijn substantieel in dit korte fragment: ‘naam uitspreekt’, ‘klassiek Aramees’, ‘kruiswoorden’, ‘soera’, ‘herschrijf’, ‘regels’, ‘Arabische grammatica’, ‘metafoor’. De laatste zin verbindt de talige elementen expliciet aan de lichamelijke. De ‘Arabische grammatica’ kan blijkbaar aangepast worden ‘aan de maat van je taille’.
Ook van de ‘kruiswoorden’ kunnen we ons afvragen of het een verbinding is van het lichamelijke en het talige. Dan vatten we ‘kruis-‘ op als een lichaamsdeel, en wordt de zinsnede ‘mijn kruiswoorden in jou’ bijna pornografisch. Of moeten we eerder denken aan “kruistochten”? Of ‘-woorden’ die elkaar “kruisen”?
De ‘jij’ heeft een lichaam en is talig. De taal is het lichaam van het gedicht. Maar daarmee zijn we er nog niet.

Het einde van het gedicht geeft aan dat er inderdaad een moord gepleegd is (en wordt) zoals het begin al deed vermoeden. De moord betreft echter een ‘dode metafoor’. Die was al eerder vermoord, maar de ‘ik’ voelt de noodzaak om haar ‘nogmaals’ te vermoorden.
Over welke metafoor hebben we het hier? De taal als lichaam, het lichaam als taal? De muze als inspiratie? De referentialiteit van de taal? De vermaledijde ‘roos’ die ‘je hand’ heeft ‘verwond’ – is dat de roos van Gertrude Stein (is een roos is een roos)? De roos die geen metafoor mag zijn voor liefde of schoonheid, en die daardoor het lichaam van het gedicht, de uitdrukkingsmogelijkheden, heeft ‘verwond’? Of is het ‘de dode metafoor’ die zelf een dode metafoor is geworden?

Gelukkig zijn de ‘vingerafdrukken’ van de dichter op de ‘huid’ van het gedicht te vinden, voor wie er naar zoekt.
___
 

ik hier jij daar
Ghayath Almadhoun & Anne Vegter
Uitgeverij Jurgen Maas

€ 17,95
ISBN 9789491921346

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.