Gepubliceerd op: vrijdag 19 mei 2017

Recente Poëzierecensies – mei 2017 (1)

 

  •  
  • Mappa Libri wijdt een lange bespreking aan de nieuwste bundel van Piet Gerbrandy: “In Gerbrandy’s recentste bundel Steencirkels gaat elk gedicht(segment) onderaan vergezeld van een regel of zin die op de volgende pagina wordt voortgezet. Wie al die regels na elkaar leest merkt dat ze een subtekst vormen die bovendien thematisch samenhangt met de overige gedichten. Samenhang of het gebrek eraan, daar lijkt het in deze nieuwe bundel om te gaan. Hij bestaat uit zeven afdelingen, die zowel in formeel als thematisch opzicht een sluitend – en toch open – geheel vormen.”
  • “Het oeuvre van Yves Bonnefoy (…) is consistent in zijn vorm, ondergedompeld in hetzelfde geluid en toon alsook in zijn karakteristieke onderwerpen die in een mengeling van gedroomde en werkelijk beleefde werelden gesitueerd zijn. Zijn geliefde en steeds terugkerende motieven als vlammen, wind, rivier, oever, stenen, bomen, boot en schaduw lijft hij in en ijkt ze tot eigen symboliek. In een taal die zich beperkt tot die van essenties in plaats van eigentijdsheid. (…) Een taal die eigenzinnig, dromerig en abstract is. Het maakt zijn gedichten mysterieus. Als schilderijen van De Chirico met hun eigen luciditeit van dromen, een eigen logica en losheid van beelden. De poëzie van Bonnefoy lijkt afgesneden van de tijd waarin ze is geschreven en oogt daarmee enigszins tijdloos. De gedichten worden bevolkt door schimmige, vervliegende, verre van concrete figuren of slechts vertolkt door lichaamloze stemmen.” Literair Nederland bespreekt de bundel Gebogen planken die werd vertaald door Kiki Coumans.
  • Tzum beschouwt de poëzie van Wim Brands. “Met de Verzamelde gedichten is het werk van Brands definitief geworden, wat tot een andere lezing noopt en waardoor je vanzelf verbanden gaat leggen. Motieven keren terug: de vallende vader, het bos, dieren (vooral honden en kraaien), de telefoon. Maar uiteindelijk lijkt bijna elk gedicht een fragment te zijn van het verhaal van zijn jeugd. Het is alsof je door het geheugenlandschap van de dichter wandelt waarin onverwachts herinneringen opduiken. Herinneringen die als scherven zijn van een verhaal dat hij heeft laten stukvallen op een stenen vloer, omdat het ondraaglijk is geworden. Misschien heeft hij gezocht naar woorden die konden helen, al lijkt het erop dat zich vooral een taal aandiende waaraan hij zich sneed.”
  • “Ik denk dat de uitspraak van Ludwig Wittgenstein ‘Das Ich, das Ich das tief Geheimnisvolle!’ een belangrijke kern aanduidt van wat Starkenburg ons in deze bundel wil zeggen. In dat spoor staat een aantal gedichten waarin ze de zoektocht naar het eigen subject tracht te volgen” Aldus Meander in een recensie over De boom valt op mij van Ilse Starkenburg, die met een teleurgestelde toon eindigt: “Starkenburg bedient zich nauwelijks van gelaagdheden die meerdere betekenissen tegelijk aanduiden.”
  • Literair Nederland is lovend over de jongst bundel van Thomas Möhlmann en stelt: “met Ik was een hond komen poëzieliefhebbers moeiteloos de nakende zomer en de komende honderd achtuurjournalen door.”
  • De Volkskrant bespreekt Het vaderpaard. It faderpaard, de verzamelde gedichten van Tsjêbbe Hettinga. “In het Fries dat ik hortend en stotend het mijne maak, hoor ik de wind over de polders jagen, maak ik deel uit van het wijde Friese boerenland en bovenal van een door mythes gevoede, haast religieuze verwachting van de natuur en kosmische verschijnselen.
    Ik weet niet zeker of ik deze ruimte verzin omdat ik hem wil beleven, of omdat deze besloten ligt in de gedichten van Hettinga.
    (…)
    Hettinga, die het landschap wegens zijn blindheid op latere leeftijd niet meer volledig kon zien, eist personificatie van de omgeving waarin hij zich bevindt. De aarde kan ruiken, wolken kunnen zwijgen, en de zee: zo trouwe trouwe zee.
    Ik wil geloven dat de zee trouw is, de zee blijft immers altijd op dezelfde plek liggen. Maar kan deze trouw niet eenmaal worden bevraagd? Kan het vermogen van taal niet eenmaal worden gewantrouwd?”
  • “Lerner onderzoekt de mogelijkheden van politiek engagement. Hoe kun je afstand nemen van de verschijnselen om ze te observeren, zonder dat je daarbij de concrete ervaring over
    het hoofd ziet? Zonder abstrahering en distantie kom je nergens, maar wat heeft een geschematiseerde representatie nog met de werkelijkheid te maken? (…) Lerner maakt de kwestie vervolgens algemener door het op het principe van vorm, structuur en compositie te betrekken. Formalisme, zegt hij, ‘is the belief that the eye does violence to the object it apprehends. / All formalisms are therefore sad’. Dit zou betekenen dat je nooit een welgevormde uitspraak over een gebeurtenis kunt doen zonder de feiten geweld aan te doen, tenzij je de formalisering zo ver doordrijft dat ze zichzelf opblaast en haar eigen leegte onthult, met als gevolg dat de authentieke ervaring, gesteld dat die bestaat, toch weer een kans krijgt.” De Gids overschouwt het oeuvre van Ben Lerner naar aanleiding van het verschijnen van zijn verzamelde gedichten in No Art
    Klecks reageert op het lange stuk in De Gids: “Zouden we misschien kunnen zeggen dat authenticiteit slechts bij kans plaatsvindt? Dat wil zeggen, dat structurele authenticiteit, authenticiteit met voorbedachte rade, dat zoiets een contradictio in terminis is? (…) En die kansen ontstaan juist op het punt waar Lerners poëzie ambigu wordt. Lerner probeert die ervaring niet te beschrijven, hij schrijft zo dat er ruimte ontstaat om die ervaring te kunnen lezen. Geen garantie, geen zekerheid, maar misschien toch.”
  • Meander beschrijft Tweelingstrijd van Kim Pauwels: “De bundel is zorgvuldig geconstrueerd. De elf korte hoofdstukjes worden veelal met één enkel woord aangeduid. En al die woorden achter elkaar vormen een klein gedichtje, dat zich als een credo lezen laat: ‘Ik ben waterverf kleine donkere bergen breekbaar als een rusteloze kim’. Daarmee is niet gezegd, dat er in de bundel sprake is van een duidelijke verhaallijn. De hoofdstukjes verschillen sterk van elkaar, zowel in thematiek als stijl.”
  • “De lezer wordt op die manier deels meegezogen in de aparte, maar hoogst intrigerende denkwereld van het personage. Zijn tocht wordt daardoor niet toevallig die van een hellevaart. De tentoonstelling van Warhoofd lijkt een macabere parodie van heel wat hedendaagse kunst, met choquerende dan wel uiterst banale beelden, met veel grote woorden die de leegte en het trauma niet kunnen toedekken, met schijn en oppervlakkigheid zoals bij veel vernissages. In plaats van Warhoofd wordt de lezer de buitenstaander, iemand die zich willens nillens laat manipuleren door de associaties waaraan hij of zij wordt onderworpen. Aan het eind bevinden wij ons in de hel, maar die lijkt dan weer vervaarlijk op onze ‘normale’ bestaan, met de druk van anderen en de illusie van een vaste identiteit.” Mappa Libri bespreekt Warhoofds gekkenwerk van Alain Delmotte.
  • Literair Nederland over H.C. ten Berge: “Zijn verzen kenmerken zich juist door een afgemeten thematiek die op grondige wijze met woorden wordt vormgegeven. Splendor is daar een lichtend voorbeeld van.”
  • “Is de dichter met de jaren milder geworden? Ik denk het niet, wel subtieler en universeler. Het gaat weliswaar altijd over een steeds verder achter ons liggende oorlog, maar het is of daardoor, en door het ingetogen woordgebruik én omdat wij in een steeds onbestendiger tijd leven, de dreiging van een komende catastrofe intenser wordt. ” Meander bespreekt Liever niet van Armando.

Over de auteur