Gepubliceerd op: maandag 24 april 2017

EI39: Tsjêbbe Hettinga – IT WIKELER HOP / HET WIJCKELER HOP

 

IT WIKELER HOP

1
En wer op ‘e flecht foar de lekkende kraan
    Fan it fertriet, mei in toarst yn ‘e hals
Fan eat dat nea te verslaan wêze sil, mar
    Ek mei in ferljochting dy’t gearballet
Yn it krús dat ik draach fan terp nei terp, fan
    Sompe nei sompe, fan hynstestâl nei
Havenstêden fol ynklauwerich kriten,
    Stryk ik op de brede berm del by it
Wikeler Hop; bonken op ‘e ierde, noch,
    (As guon manlju op fakânsjekykjes
Noch oer fan foar in slim fersketten oarloch:
    Hân ûnder ‘e holle, knibbel omheech).
It meande gers rûkt noch nei it earste hea.
    Brodzich is ’t, en de reek fan ‘e sigret
wol likemin by my wei as de kop fan
    In faam út Sleat dy ’t my als in ingel
Trochseach, nei’t se my myn glês cognac serveard
    Hie. En ik sjoch yn ‘e skierens oer it
Fjild, yn ‘e driging fan de ferstoppe loft
    De flecht van ‘e fûgel dy’t ropt: Kwyt-kwyt.

HET WIJCKELER HOP

1
En weer op de vlucht voor de lekkende kraan
    Van het verdriet, met een dorst in de keel
Van iets dat nooit te verslaan zal zijn, maar ook
    Met een verlichting die zich samenbalt
In het kruis dat ik draag van terp naar terp, van
    Drijftil naar drijftil, van paardenstal naar
Havensteden vol van schraapzuchtig krijsen,
    Strijk ik op de brede berm neer bij het
Wijckeler Hop; mijn botten op aarde, nog
    (Gelijk mannen op vakantiekiekjes
Bewaard van voor een erg verschoten oorlog:
    Een hand onder het hoofd, een hoge knie).
Het gras, gemaaid, ruikt nog naar het eerste hooi.
    Het is zwoel; de rook van mijn sigaret
Wil evenmin bij mij weg als de kop van
    Een vrouw uit Sloten die als een engel
Door mij heen zag, toen ze mij een glas cognac
    Had geserveerd. En in de heiigheid
Boven het veld, de dreigende lucht, zie ik
    De vlucht van de vogel die roept: Qui-vive.

___

De tekst van een goed gedicht is een partituur, dat wil zeggen dat de voordrager geleid wordt door de klanken, de prosodie: het ritme, de klemtoon en de de intonatie van de stem bij het uitspreken van een zin.
Ik heb het mogen ervaren bij de voordracht van de vertaling van een gedicht van Tsjêbbe Hettinga. We waren gasten in Kasteel Groeneveld. Ik vroeg Tsjêbbe of hij eerst wilde lezen, dan kon ik horen hoe het moest, maar hij weigerde en stond er op dat ik eerst de vertaling las. Ik gehoorzaamde en merkte tot mijn verbazing dat ik zonder hem ooit gehoord te hebben de verzen op dezelfde wijze liet klinken als de dichter.

Het begint met een amfibrachys, een versvoet die daarna ook nog vaak te horen is, hoewel de dichter vrij omgaat met klemtonen. Het is juist die vrijheid die de voordrager dwingt in zijn speciale prosodie.
De vertaling heeft dezelfde dwingende afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Hettinga heeft de hulp ingeroepen van Benno Barnard, die onder de indruk was gekomen van Hettinga’s voordracht. Hettinga heeft het Nederlands betrekkelijk laat geleerd en voelde zich niet zo zeker in die voor hem tweede taal. De Angelsaksisch georiënteerde Barnard kende geen Fries, maar voelde zich zeer thuis in de klanken en het idioom van Hettinga, dat hem deed denken aan Dylan Thomas.

Het Wijckeler Hop is het zuidelijkste deel van het Slotermeer in de buurt van de stadjes Sloten, Wijckel en Balk. Een drijftil of krag(ge) is een drijvend eilandje, meestal in een voedselrijke veenplas gelegen.

Het gedicht beschrijft de vlucht in de drank vanwege een groot verlies; het rusten aan de rand van het water. De ik rookt een sigaret en moet blijven denken aan een vrouw die hem doorzag. Hij ziet de vlucht van een kievit. De vertaling ‘Qui-vive’ is een vondst, melancholiek klanknabootsend: er is iets verloren. ‘Kwijt-kwijt’ zou lelijk zijn en verkeerd door de ij-klank.
Ik begrijp de regel ‘Het gras, gemaaid, ruikt nog naar het eerste hooi.’ niet goed. Zou daar niet moeten staan ‘al’ in plaats van ‘nog’ (‘noch’ in het Fries)? Ook ‘nog’ in de regel ‘Wijckeler Hop; mijn botten op aarde, nog’ is vreemd. ‘botten’ verwijst naar de dood, zoals natuurlijk ook ‘een erg verschoten oorlog’.

Het gedicht is duidelijk, omdat de lezer de situatie en de toon herkent van andere gedichten, van bijvoorbeeld Slauerhoff. De woordkeus is hedendaags. De kracht zit in het dwingende ritme.

Het zou me niet verbazen als Hettinga geïnspireerd is door orale literatuur, om te beginnen met de Ilias en de Odyssee, maar denk ook aan Robert Burns en W.B.Yeats. Kenmerkend voor het genre is behalve het feit dat die gedichten werden voorgedragen, het verschijnsel dat de voordragers beschikten over een opmerkelijk geheugen. Bekend zijn ook de ‘werkzangen’: op het ritme van roeispanen door het water, het oogsten van suikerriet of het planten van rijst werden liederen gezongen of teksten gereciteerd, die hielpen bij het gezamenlijk verrichten van arbeid. De Noordse skalden, die ook uit het hoofd reciteerden, kenden het belang of gehoorzaamden vanzelfsprekend aan het ritme van de roeispaan of de hamers op het aambeeld: -/ -/ -/-/ vier of vijf klemtonen per regel. Germaanse talen kennen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Hettinga varieert, maar zijn gedichten kwamen duidelijk tot stand in zijn hoofd en niet op papier.
Orale gedichten gaan vaak over een verloren aanwezigheid die heroverd moet worden. Ze zijn doordrongen van nostalgie of spijt. De schrijver wil eenzaamheid overwinnen door de magische potentie van woorden. Dit verwijst naar de primitieve wortels van alle poëzie. Hettinga is een oerdichter.
___


Tsjêbbe Hettinga
Het vaderpaard / It faderpaard
Uitgeverij De Bezige Bij
€ 49,959
ISBN 9789023459965

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.