EI35: Wislawa Szymborska – Een mening inzake pornografie
Er bestaat geen zedeloosheid erger dan het denken.
Welig als windbloemig onkruid woekert die vrijpostigheid
in het perkje dat voor madeliefjes was bestemd.
Voor lieden die graag denken is niets heilig.
Brutaal de dingen noemen bij hun naam,
bandeloze analyses, liederlijke syntheses,
wild en joelend jagen op de naakte feiten,
wellustig onderwerpen aftasten die gevoelig liggen,
kuitschietende ideeën – op niets zijn ze zo dol.
Op een heldere dag of gedekt door de nacht
verenigen ze zich in paren, driehoeken, cirkels.
Geslacht en leeftijd van de partners zijn hier willekeurig.
Hun ogen schitteren, hun wangen branden.
Vriend doet vriend ontsporen.
Ontaarde dochters verderven hun vader.
Een broeder zet zijn jongste zuster aan tot ontucht.
Ze zijn belust op andere vruchten
van de verboden boom der kennis
dan de roze billen uit boulevardbladen,
al die in wezen zo simpele pornografie.
In de boeken die hen vermaken staan geen plaatjes.
De enige afwisseling wordt gevormd door bepaalde zinnen
die met een nagel of een kleurpotlood zijn aangestreept.
Huiveringwekkend, in hoeveel variaties
met welk een tomeloze eenvoud
het de geest gelukt om de geest te bevruchten!
Zulke variaties kent zelfs de Kamasutra niet.
Tijdens zo’n rendez-vous wordt de koffie nauwelijks opgeschonken.
De mensen zitten op hun stoel, bewegen met hun lippen.
Elk slaat alleen zijn eigen benen over elkaar,
zodanig dat de ene voet de vloer beroert en
de andere vrijelijk in de lucht blijft bungelen.
Slechts af en toe staat er iemand op,
nadert het raam
en begluurt door een spleet in de vitrages
de straat.
(vertaling: Gerard Rasch)
___
Het gedicht begint met een stelling. De rest van het gedicht lijkt er te zijn om die stelling te onderbouwen. Is deze beginstelling de ‘mening’ uit de titel?
De running gag van het gedicht is natuurlijk het voorstellen van geestelijke activiteit (‘het denken’) in termen van lichamelijke genoegens. De tweede strofe spant wat dat betreft de kroon met woorden als ‘bandeloze’, ‘liederlijke’, ‘naakte’ en ‘wellustig’. Het plezier spat hier zozeer van het gedicht af, dat je als lezer geneigd bent om de stelling aan het begin te onderschrijven. Als ‘het denken’ deze vergelijking van het geestelijke met het lichamelijke kan verzinnen en met zoveel ondeugend genoegen kan uitwerken, geeft dat dan geen groter genot dan lichamelijke pornografie?
Meer dan de onderbouwing van een stelling blijkt het gedicht een loflied op ‘het denken’.
Toch is de lichamelijkheid niet helemaal buiten beeld. Een woord als ‘bevruchten’ herinnert ons er fijntjes aan dat voor het voortbestaan van de menselijke soort – en daarmee dat bejubelde denken – wel iets lichamelijks nodig is. Ook de familierelaties die in de derde strofe genoemd worden spelen hierin mee. Het gedicht erkent en aanvaardt deze kaders. Dat is niet waar het zich druk over maakt: dat is de ‘in wezen zo simpele pornografie’. En die ‘pornografie’ lijkt symbool te zijn van beklemmende cliché’s, ‘het perkje dat voor madeliefjes was bestemd’.
Het gedicht leunt zwaar op de traditionele tegenstelling tussen lichaam en geest, maar misschien is een andere tegenstelling nog wel belangrijker voor dit gedicht. Dat is de tegenstelling tussen denken en doen. Zoals de laatste strofe benadrukt: er gebeurt vrijwel niets bij het denken. Tenminste niet in de ‘echte’ fysieke wereld. Je kunt je best te buiten gaan aan ‘bandeloze analyses’ en ‘liederlijke syntheses’ in je eigen hoofd: het verandert en betekent niets in de wereld buiten je hoofd.
Er is natuurlijk een tussenvorm tussen denken en doen, en dat is de meningsuiting. Buiten de titel zien we daarvan elementen terug in het gedicht met ‘boeken’ en ‘zinnen’: blijvende fysieke manifestaties van ‘het denken’. Net als een gedicht als dit, natuurlijk. Ook het praten komt aan bod. Daarbij worden ook gedachtes en meningen gedeeld, maar blijven er geen materiële indrukken achter. Waarschijnlijk wel geestelijke indrukken in het denken van de gespreksgenoten.
Want waarover wordt ’tijdens zo’n rendez-vous’ eigenlijk gesproken? Dat vertelt het gedicht niet. Wel wordt met het expliciete noemen van een bijeenkomst de sociale dimensie verder uitgewerkt die al in de eerste versregel werd ingezet. Een ‘zedeloosheid’ bestaat alleen binnen een samenleving, niet binnen een individu.
Het gedicht beschrijft in wezen een democratisch ideaal, waarbij ‘geslacht en leeftijd van de partners’ er niet toe doen. Het gedicht spiegelt ons een ideaal voor dat puur platonisch is en alleen binnen ‘het denken’ bestaat. Dat leidt tot de vraag in hoeverre die idealen, zoals gelijkheid van man en vrouw, te verwezenlijken zijn buiten ‘het denken’.
In die zin heeft het gedicht ook een politieke dimensie. Met name over de vrijheid van meningsuiting: de ‘zedeloosheid’ van het denken wordt net als ‘pornografie’ verboden of een taboe.
De laatste versregels van het gedicht doen heel veel, ook in dit opzicht. Ze spelen net als het hele gedicht met een omkering: niet bij mensen die seks hebben naar binnen gluren, maar tijdens geestelijke porno juist naar buiten gluren. Tegelijk wordt hier de buitenwereld betrokken en zo een grens gesteld in de tegenstelling tussen echt en onecht. Maar dat opstaan en naar buiten spieden, dat heeft ook iets angstigs. Hebben we hier te maken met een groep mensen die in het geheim bij elkaar zijn? Moeten ze bang zijn dat ze opgepakt worden als ze worden ontdekt?
___
Katja Schuurman (selectie en inleiding)
Verboden vruchten
Erotische verhalen en gedichten uit de wereldliteratuur
Uitgeverij Prometheus
€ 15,00
ISBN 9789044633238