Gepubliceerd op: maandag 20 maart 2017

EI32: Tim Hofman – Egocentrie

 

j i j
i k i
j i j

 
___

Uit hoeveel woorden bestaat dit gedicht? We zouden kunnen zeggen: twee, ‘ik’ en ‘jij’. Maar de meeste gedichten hebben woorden die meerdere keren voorkomen, en dan tellen we zo’n woord niet als één woord, maar als het aantal keren dat het in het gedicht staat. We zeggen bijvoorbeeld niet dat dit sonnet van Lucebert uit drie woorden bestaat.
Het punt in dit gedicht is dat de woorden niet zoals gebruikelijk los van elkaar staan, gescheiden door een spatie. Hier overlappen de woorden. Ze delen ten minste één letter met een ander woord. Ook de spaties spelen een belangrijke rol. Ze scheiden hier de letters in plaats van de woorden. Dit heeft verschillende effecten. De overlap van de woorden zorgt voor een grote verbondenheid tussen ‘ik’ en ‘jij’. Het met spaties uit elkaar halen van de letters versterkt dit effect, omdat daardoor de letters evenveel bij elk woord horen. Tegelijk wekken de spaties tussen de letters de indruk dat de woorden uit elkaar vallen. Zo drukt het gedicht een precair evenwicht uit. De woorden (en daarmee misschien de concepten) ‘ik’ en ‘jij’ desintegreren, maar de desintegratiekracht van de woorden lijkt net zo groot als de verbindingskracht tussen de woorden.

De spaties tussen de letters zorgen er ook voor dat we gedwongen worden om anders te lezen. Zonder de spaties zou er staan:
jij
iki
jij
We zouden dit als drie losse woorden lezen, ons verbazen over het niet-bestaande tweede woord, en daarna zien dat we de woorden van meerdere kanten kunnen lezen. Door de spaties tussen de letters te plaatsen ontstaat een ruimtelijk effect en wordt de lezer meteen aangespoord niet zozeer te lezen als wel te kijken. De letters maken een vierkant op papier. Een vierkant heeft vier gelijke kanten, waarbij geen voorkeur voor één van die kanten bestaat. En die voorkeursloosheid heeft dit gedicht voor de leesrichting: niet alleen van links naar rechts zoals we gewoon zijn in westerse talen, maar ook van boven naar onder, van rechts naar links en van onder naar boven.
Zo verdwijnt in dit gedicht het verschil tussen lezen en kijken, tussen beeldende kunst en literatuur. Het relativeert onze culturele bagage. Samen met de desintegratie van ‘ik’ en ‘jij’, de tegelijk sterke verbondenheid tussen die twee, en het opgaan in een evenwichtige gelijkwaardige vorm krijgt het gedicht zo een bijna utopische allure. We kunnen dit maatschappelijk interpreteren, maar het gedicht geeft ook alle aanleiding om het vanuit de relatie lezer/beschouwer-schrijver/kunstenaar te benaderen. Daarnaast zit hier ook een spirituele dimensie aan. De ervaring van (een deel van) jezelf verliezen in een ander, de omgeving, of in een gemeenschap. De omgeving van de mens is immers de medemens, met dank aan Jules Deelder. Opgaan is iets groters wat niet onpersoonlijk is.
Het gedicht komt speels over door de manier waarop het met eenvoudige middelen iets neerzet wat letterlijk van verschillende kanten bekeken kan worden. Tegelijk geeft de structuur van het gedicht een mathematische indruk door de gelijkenis met een matrix, men ook een economische door de gelijkenis met de rijen en kolommen in een grootboek. Ook deze kanten van het gedicht bestaan: het opgaan van het individu in wetenschap of een economische structuur. Ook zaken die groter zijn dan het individu, maar dit keer wel onpersoonlijk.

De titel is eigenlijk best raar. Thematisch is het al eerder genoemde sonnet van Lucebert veel egocentrischer. Ook in letterlijke, visuele zin is het gedicht niet egocentrisch. Er staat geen ‘ik’ centraal in de compositie. Wel is het zo dat ‘jij’ alleen aan de randen staat en alleen ‘ik’ het centrum kan bereiken, omdat het de ‘k’ in zich heeft die centraal staat.
Bovendien is het zo dat we ‘jij’ op acht manieren kunnen lezen (met dank aan het fenomeen palindroom):

j i j
i k i
j i j

en ‘ik’ op vier manieren:

j i j
i k i
j i j

Ook moeten we meer moeite doen om ‘ik’ te lezen, want anders zouden we ‘iki’ lezen. We moeten dus een grens trekken. En waar die grens ligt, is afhankelijk van hoe we lezen, in dit geval: welke leesrichting we kiezen. In dat licht bezien gaat het gedicht eerder over de verbondenheid versus eigenheid van het individu dan over het centraal stellen daarvan. Maar goed, als het ergens over gaat, staat dat dan niet centraal?
En de titel is ook niet “Egocentrisch”, maar ‘Egocentrie’. Het gedicht gaat blijkbaar over ‘egocentrie’.

Wat ik nog graag genoemd wil hebben over de titel, omdat het op deze webpagina niet goed overkomt: op de bladzijde is de titel precies even breed als de vierkant van het gedicht. Daardoor komt het wat minder overdadig over. Want die iele kleine woorden, wat moeten die met zo’n bombastisch woord als titel? Dat is overkill. Ook visueel lijkt de titel (ook nog vet gedrukt) zwaar op het ijle vierkant van het gedicht te drukken. Of is dat juist de boodschap? ‘Egocentrie’ is een bedreiging voor het utopische, fragiele evenwicht tussen ‘ik’ en ‘jij’? Of iets minder sterk: ‘egocentrie’ staat buiten het vierkant van ‘ik’ en ‘jij’.
___
 

Gedichten van de broer van Roos
Tim Hofman
Uitgeverij Meulenhoff
€ 15,00
ISBN 9789029091824

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.