Gepubliceerd op: maandag 23 januari 2017

EI23: Tijl Nuyts – KANNELLA

 

na de gebeurtenis vraag ik de omstanders
of ze de merel gezien hebben
ze kunnen me alleen vertellen dat ik geboren ben

de poel waar we zwommen toen we nog oud
en naakt waren is leeg maar ooit
was het een plek om lui in het zand te liggen
om oudgrieks of iers te spreken met de vrekken

mijn meisje sprak niet maar zwom
blowde met de zeemeerminnen op de rotsen
en dronk de troost van zwarte sprookjes met een rietje

wanneer ze ziek werd van verliefdheid
kwam ze uit het water, sloeg een handdoek
om haar schouders en at veen

met haar mond vol zwarte aarde
vergat ze mijn gebrandmerkte
adem: gewoon een dolk in een kribbe
een gluiperd die zich spiegelt in een meisjesgezicht

 
___

Het metrum is opvallend in dit gedicht. Dat is meteen al in het begin zo. We zouden een klemtoon op ‘na’ willen leggen, maar dat komt metrisch niet uit. De nadruk komt op ‘de’ te liggen. We hebben hier aan het begin nog geen idee wat ‘de gebeurtenis’ is, maar metrisch wordt het ‘dé gebeurtenis’ en blijkbaar is het dus een belangrijke gebeurtenis. Aan het einde van de eerste versregel komt ook een antimetrie voor, waardoor het staan van de ‘omstanders’ benadrukt wordt.
In de tweede versregel komt dankzij een dubbele antimetrie de nadruk op ‘-zien’ te liggen. De ‘ik’ vraagt ‘of ze de merel geZIEN hebben’. Er bestaat geen twijfel over of er een merel was. De vraag is ‘of ze de merel gezien hebben’. Met andere woorden: hebben de ‘omstanders’ de merel ook gezien, of alleen maar gehoord? Of hebben ‘ze’ überhaupt wel iets waargenomen? Ze zijn ‘omstanders’, maar of ze ook ‘toeschouwers’ of ‘getuigen’ zijn, dat is hier maar de vraag.
In de derde versregel iets soortgelijks: een antimetrie bij ‘dat ik’ legt de nadruk op ‘dat’: ‘ze kunnen me alleen vertellen DAT ik geboren ben’. Enkel het blote feit. De omstandigheden, het hoe van de geboorte, daar kunnen ‘ze’ niets over ‘vertellen’. Tegelijk ook de nadruk op ‘ik’: ‘dat IK geboren ben’. Is de geboorte van de ‘ik’ ‘de gebeurtenis’? Het is niet gebruikelijk dat een pasgeboren baby meteen vragen gaat stellen, maar in een gedicht kan het. Bovendien staat er ‘na de gebeurtenis’: dus alleen dat het vragen stellen na de gebeurtenis kwam, maar niet hoeveel daarna. Het kan dus jaren later zijn. Tevens kunnen we de geboorte van de ‘ik’ ook opvatten als de geboorte van de vertelinstantie in de tekst. Het is logisch dat dat aan het begin van het gedicht gebeurt, precies als de lezer begint met lezen. Zijn wij als lezers de ‘omstanders’? Of is de lezer de ‘ik’, die direct op zoek gaat naar de ‘merel’, de zangvogel, de dichter? En zijn de ‘omstanders’ de woorden die er omheen staan?

Na de geboorte in de eerste strofe gaan we een heel eind terug. Er is in de tweede strofe sprake van een ‘we’, maar het is niet waarschijnlijk dat dit duidt op de ‘ik’ en de ‘omstanders’ samen. Het lijkt een algemeen ‘we’ te zijn, als in “wij, mensen”. Er is sprake van ‘de poel waar we zwommen toen we nog oud en naakt waren’. Nu worden alle mensen naakt geboren, maar een herinnering vertellen we met “toen we nog jong waren” en niet ‘oud’. Maar als het hier om de mensheid in het algemeen gaat, betreft het hier de “oude” tijd. De ‘poel waarin we zwommen’, dat is een heel eind terug, voordat er leven vanuit het water aan land kroop. Toen ‘we nog oud en naakt waren’: zonder kleding in de oudheid met tijd genoeg om ‘lui in het zand te liggen’: als tegenstelling tot het staan uit de eerste strofe. En later, maar toch nog steeds lang geleden, begonnen we ‘oudgrieks of iers te spreken’.

In de derde strofe vinden we een ‘meisje’ dat niet spreekt, ‘zeemeerminnen’, en ‘sprookjes’. Dit roept het sprookje De kleine zeemeermin van Andersen op. Maar hier is ‘mijn meisje’ een stuk minder onschuldig dan in het sprookje. Ze ‘blowde’. Wat betekent dit Engelse werkwoord hier? Rookte ze marihuana? Bedreef ze fellatio? Of blies ze als de wind, als ze één is geworden met de lucht, helemaal aan het einde van het sprookje van de kleine zeemeermin? Het lijkt allemaal te kunnen. Ze deed het ‘met de zeemeerminnen op de rotsen’. Omdat zeemeerminnen vrouwelijk zijn, lijkt de fellatio niet voor de hand te liggen. Maar het beeld van de laatste versregel in deze strofe ‘dronk de troost van zwarte sprookjes met een rietje’ geeft wel weer aanleiding om in die richting te denken.

De vierde strofe begint met een versregel vol klankcoherentie. De w-klank van ‘wanneer’ komt terug in ‘werd’, de z-klank van ‘ze’ in ‘ziek’, de ie-klank van ‘ziek’ in ‘-liefd-‘, de korte e-klank van ‘werd’ en de v-klank van ‘van’ beide in ‘ver-‘. In het midden van de versregel staat ‘werd’, die met zijn w-klank terugwijst naar het eerste woord van de regel en met zijn korte e-klank vooruit naar het laatste woord. Het worden, een transformatie, dat is wat er in deze strofe gebeurt. Het meisje van het water transformeert in een meisje van de aarde. Ze ‘kwam uit het water’ en ‘sloeg een handdoek om haar schouders’. Na het zwemmen gebruiken we een handdoek meestal om ons af te drogen. Ze probeert hier dus de resten van het water van zich af te halen, om helemaal tot de aarde te gaan behoren. Of slaat ze de ‘handdoek om haar schouders’ om die te beschermen tegen verbranding van de zon? Maar waarom was dat dan niet nodig ‘met de zeemeerminnen op de rotsen’? Of is dit het moment dat ze zich gaat schamen voor haar naaktheid, zoals Adam en Eva na hun val uit het paradijs? Maar dan zijn de schouders toch niet het eerste wat bedekt moet worden. En misschien is dat ook niet zo en zijn de ‘schouders’ hier metonymisch voor haar hele lichaam.
En tenslotte eet ze ‘veen’. Hoe kun je beter één worden met de aarde dan door het te eten? Het eten van aarde is een vorm van pica, een medische term om het eten van niet-eetbare dingen aan te duiden. Zwangere vrouwen vormen een groep die extra gevoelig hiervoor is. Is dat wat hier aan de hand is?

De vijfde strofe lijkt een absurdistische horror scene. Het ‘meisje’ ziet er ‘met haar mond vol zwarte aarde’ ongetwijfeld angstaanjagend uit. Tegelijk zorgt de aarde ervoor dat zij aan land niet kan praten of zingen, zoals in het sprookje. Van de andere kant: hebben we het hier wel over een mens? Is ‘ze’ niet de ‘merel’ uit het begin die in de aarde heeft zitten wroeten op zoek naar een worm? Waarschijnlijk niet: ze heeft een ‘mond’, geen snavel. Maar de volgende versregel vermeldt ‘gebrandmerkte’ en brandmerken is iets wat we bij vee doen. De regel daarop heeft het weer over een ‘kribbe’ en dat is een voederbak voor vee. We lijken hier dus in de sfeer van de dieren te komen. De ‘adem’ van de ‘ik’ is ‘gebrandmerkt’. Is de ‘ik’ juist een dier? Of slaat dit op roken, waar we in de derde strofe ook al aanwijzingen voor zagen? De ‘brand’ van de sigaret of sigaar van een ‘merk’ die in de ‘adem’ aanwezig blijft?
En ‘kribbe’ gebruiken we tegenwoordig eigenlijk alleen nog bij het kerstverhaal. En zo komen we toch bij een geboorte.
Maar wat hier gezegd wordt is ook een onorthodoxe navertelling van De kleine zeemeermin: de zeemeermin is één geworden met de aarde, maar moet de ‘adem’, de liefde van haar prins en daarmee de kans op een onsterfelijke ziel vergeten. De ‘dolk’ kan verwijzen naar het mes dat ze krijgt van haar zussen om de prins te doden en terug te keren naar haar zeemeerminnenbestaan.
Tegelijk is de ‘dolk in een kribbe’ ook een dolk in een ribbe. Als de ‘gebeurtenis’ uit het begin geen geboorte was, dan misschien een moord? Dat verklaart ook de vragen aan de ‘omstanders’.
En tenslotte komen we bij ‘een gluiperd die zich spiegelt in een meisjesgezicht’. Gaat het hier net als in het sprookje over de onsterfelijke ziel? De ogen zijn immers “de spiegels van de ziel”. Of is het de spiegeling in het water? Of de bladspiegel? Het past in ieder geval prima bij het thema van het sprookje: de onmogelijkheid om in elkaars wereld door te dringen.

En als laatste de titel: ‘kannella’ is Maltees voor kaneel of bruin. De meeste titels in de bundel zijn Maltees, en de meeste daarvan zijn namen van kleuren. Maar in het gedicht komt geen bruin voor, alleen zwart. Misschien is de ‘merel’ aan het begin bruin, als het een vrouwtjesmerel is. Misschien moeten we ‘Kannella’ opvatten als een meisjesnaam. Van ‘mijn meisje’? Of van de ‘ik’ (waarvan we het geslacht niet te weten komen)?
Het kan ook Fins zijn. Dan betekent het zoveel als “op het dek”, “op het deksel” of “op het boekomslag”. Vanuit het gedicht zelf is er geen reden om de titel als Fins op te vatten, maar datzelfde geldt voor Maltees. Wel is het zo dat deze mogelijkheden samen met het in het gedicht genoemde ‘oudgrieks’ en ‘iers’ een mooie Babylonische verzameling talen vormen.
Dat past goed bij een gedicht over spreken en niet-spreken.

___
 

ANAGRAMMEN VAN EEN BLOTE KEIZER
Tijl Nuyts
Uitgeverij Polis
€ 19,95
ISBN 9789463101738

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.