Gepubliceerd op: maandag 12 december 2016

EI17: Joke van Leeuwen – PS

 

Het knopje van het licht vinden
is nodig in het donker
maar lastig zonder licht.

 
___
Het heeft iets achteloos, dit gedicht. De titel lijkt te staan voor “Post Scriptum”, dus een toevoeging aan het einde van een brief. Iets uit de categorie “oh, ja, trouwens ook nog”, niet iets wat belangrijk genoeg was om in de brief zelf behandeld te worden. Maar dat marginale is hier een zelfstandig gedicht.
En bij nader inzien is het gedicht allerminst achteloos maar met liefde en zorg gecomponeerd. Het bestaat uit één zin die verdeeld is over drie versregels. Het wordt gedomineerd door de korte i-klank. de herhaling daarvan aan het einde van de eerste versregel in combinatie met een antimetrie geeft de indruk dat er inderdaad iets gevonden is. Maar de i-klank houdt daar niet mee op, domineert ook het begin van de tweede versregel en het midden en einde van de laatste. Buiten de i-klanken is er ook de alliteratie ‘lastig’ / ‘licht’ in de laatste versregel. En het bijna-volrijm ‘donker’ / ‘zonder’. Dat ‘zonder’ staat niet aan het einde van de versregel, zoals ook ‘licht’ in de eerste versregel niet aan het einde staat. Zo geeft ook de vorm van de eerste versregel aan dat er nog iets moet gebeuren om het ‘licht’ naar buiten te laten. We zouden het ‘donker’ (v2) / ‘licht’ (v3) paar een inhoudelijk eindrijm kunnen noemen. Zo wordt in de derde versregel de belofte van de eerste versregel waargemaakt: het ‘licht’ is naar buiten en van het ‘donker’ is alleen de zwakke echo ‘zonder’ over, en die is ingekapseld.

Het gedicht heeft ook iets intiems. Dat zien we het beste als we ons het moment van het lichtknopje zoeken voorstellen. Het is donker. We kunnen weinig tot niets zien. Onze andere zintuigen zijn in verhoogde staat van paraatheid. We zijn voorzichtig want bang om tegen iets aan te stoten of ergens over te vallen. We schuifelen voetje voor voetje, de tijd vertraagt. Het is onwaarschijnlijk dat er veel mensen zijn. We zijn voornamelijk aangewezen op onze tast. Het geeft deze ontdekking van het onbekende iets sensueels. Want we zijn niet thuis. Thuis weten we de lichtknopjes routineus te vinden.
De titel kunnen we in dit verband uitspreken als ‘psssst’, maar dan zonder die ‘t’ aan het einde. Hoe indringend zou het zijn als iemand dat in het donker zelfs maar zou fluisteren. We zouden ons rot schrikken.

Het gedicht heeft ook iets afstandelijks. Dat komt omdat het een algemene mededeling is. Het lijkt niet tegen iemand in het bijzonder gericht. Het lijkt niet op een specifieke situatie gericht. Het staat aan het einde van een brief, maar heeft geen onmiddellijk belang voor de lezer. Die zou toch een lichtbron moeten hebben om het überhaupt te kunnen lezen. Tenzij het in braille staat en de lezer blind is, maar dan is het niet ‘nodig’ om het licht aan te doen, zoals de tweede versregel stelt.
Eigenlijk is het moeilijk om een situatie voor te stellen waarin deze mededeling direct nut heeft. Maar hier, als gedicht, gaat het anders werken. Het afstandelijke wordt ironisch. Het nutteloze wordt absurd. Dit wordt versterkt door de bijna-cirkelredenering: als het ‘donker’ is, is het ‘nodig’ om het ‘knopje’ te vinden voor het ‘licht’, maar juist door het ‘donker’ is dat ‘lastig’. De situatie waarin je het lichtknopje het hardste nodig hebt, is de moeilijkste situatie om het te gebruiken. Het ‘donker’ wordt zo bijna een persoon. Iemand die het je actief moeilijk maakt om hem te overwinnen. Maar daardoor ook des te meer iemand om tegen te vechten. En uiteindelijk te overwinnen.
De begrippen ‘licht’ en ‘donker’ zijn beladen. A.H.J. Dautzenberg schreef in zijn recente korte verhaal Van licht en donker: ‘Dag en nacht hebben een tegengestelde connotatie. De dag is wit, helder, de zon schijnt, energie, terwijl de nacht donker is, gevaarlijk, onheilspellend, dood.’ En zo is het. Het maken van licht is een oer-idee, met spirituele, religieuze, filosofische en wetenschappelijke uitwerkingen.
In het bijzonder zouden we ‘licht’ in dit gedicht metaforisch kunnen lezen als “idee”. Als je een idee krijgt, gaat je immers “een lichtje op”. Dit kunnen we zien als een verwijzing naar de inspiratie van de kunstenaar/schrijver. Maar aan de andere kant lijkt het rondtasten in het ‘donker’ totdat je een ‘knopje’ vindt om ‘licht’ te scheppen ook op het proces van lezen. En in die zin gaat het gedicht over lezen en interpretatie. De titel opgevat als “Post Scriptum” krijgt in dit verband een bredere betekenis: het gedicht gaat over wat er gebeurt na het schrijven. Als het geschrevene er eenmaal is.

___

Het moet nog ergens liggen
Joke van Leeuwen
Uitgeverij Querido
€ 17,99
ISBN 9789021403977

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.