Gepubliceerd op: maandag 5 december 2016

EI16: Pieter Boskma – Het natuurlijk drama

 

Lage wolken weefden tinten grijs over de velden,
in subtiele variatie, het had iets geruststellends,
maar onder de bewolking stond een schrale
noordenwind, en de weidevogels schreeuwden –
er klonk niet bijster overtuigende paniek in door.

Ik zag het natuurlijk drama onbewogen aan:
het geëxalteerde van de open ruimte, de ingetogen
compositie van die naar abstractie neigende patronen
waterdamp, het schelle aanstellen van de scholekster
en kievit, omblazen door een kille, vlagerige dreiging.

Het grijs was goed, een zuiver compromis van kleuren
die toch nimmer mengden, het bloed van stervelingen
met de adem van vervlogen goden. En voorjaar, leeg
en onbevooroordeeld, droomde het toneel al vol
met wat wil dansen zonder zijn positie op te geven:

de taal van gras en sloot vol licht en paarden langs de paarse
avondval, het draven van geliefden dan, bij nadering
steeds minder, tot het nacht wordt rond jouw wit
gezicht dat boven alle grijs oplicht, en je lacht
omdat je nu alweer als conclusie wordt gebracht.

 
___
Een drama is een reeks droeve gebeurtenissen. Er is veel grijs en somberheid in dit gedicht, ook “dreiging”, maar droeve gebeurtenissen zijn er op het eerste gezicht niet. Natuurlijk verwijst “drama” ook naar de kunst van het toneelspelen. Er is sprake van “aanstellen” in de tweede strofe, een overdreven soort toneelspelen, en in de derde strofe is er letterlijk een “toneel”. Ook eindigt het gedicht met een volledig eindrijm, zoals in oude toneelstukken werd gedaan aan het einde van een monoloog. Toch doet het gedicht eerder schilderachtig aan. Dat komt omdat het grootste deel beschrijving is van een landschap. Er is wel activiteit zoals geschreeuw van weidevogels: het beschrevene zet de scene op een toneel, de achtergrond waartegen zich een plot kan ontvouwen.

De eerste strofe beschrijft “wolken”, “velden”, “noordenwind” en “weidevogels”. De tweede strofe beschrijft eigenlijk hetzelfde tafereel, maar in de interpretatie van een “ik”, die er de kwalificatie “het natuurlijk drama” opplakt. Waarom? Dat “natuurlijk” is eenvoudig te plaatsen: het is een landschap met elementen uit de natuur. Maar waarom “drama”? Terug naar de eerste strofe. De wolken hebben “iets geruststellends”, de noordenwind is “schraal”, de weidevogels “schreeuwden”, waarin een “paniek” doorklinkt die “niet bijster overtuigend” is. De toon is onheilspellend, maar iets dramatisch is er nog niet gebeurd. Blijkbaar verwacht de “ik” dat wel. Of is er juist al iets gebeurd en ziet de “ik” in de natuur om hem heen tekenen van medeleven? De grootste vraag die de eerste strofe bij mij oproept is wie er eigenlijk “gerustgesteld” of “overtuigd” zou moeten worden. Gezien de eerste strofe als schildering van een tafereel, schilderij, decor is het eenvoudige antwoord: de toeschouwer. De tweede strofe voert meteen ook een toeschouwer ten tonele: de “ik” “zag” het “aan”. Zo wordt de “ik” een toeschouwer van het beschrevene, terwijl diezelfde “ik” door het tafereel als “het natuurlijk drama” te kwalificeren ook dicht bij de rol van de schrijver komt, die immers het hele gedicht zo heeft genoemd. Bovendien ziet de “ik” het “onbewogen” aan: is hij of zij de ‘onbewogen beweger’ van dit gedicht?

De derde strofe rept van een “zuiver compromis” en hangt dat in eerste instantie aan het grijs als “compromis” tussen wit en zwart. Maar snel daarna ook tussen “stervelingen” en “goden”, en tussen “bloed” (vloeistof) en “adem” (gas). En bij nader inzien zijn er meer tegenstellingen in het gedicht die een compromis kunnen aangaan. De “wolken” (lucht) en de “velden” (aarde), die de “weidevogels” kennen die zowel op land als in de lucht thuis zijn. De tegenstellingen “geëxalteerd” en “ingetogen” gaan prima samen binnen dezelfde beschrijving van een tafereel. Zelfs binnen dezelfde versregel. Een menselijk lichaam heeft zowel “bloed” als “adem” nodig om te leven. Een “voorjaar” dat “leeg” is heeft desalniettemin geen enkel probleem om “het toneel” “vol” te dromen. En een schrijver is tegelijk ook toeschouwer/lezer.
Het “compromis” heeft ook een politieke lading. Bij het overtikken van de eerste strofe schreef ik in eerste instantie niet “onder de bewolking”, maar ‘onder de bevolking’. De eerste strofe heeft een politieke lezing: de “subtiele variatie” duidt daarin op de minieme verschillen tussen de gevestigde politieke partijen die desondanks “iets geruststellends” hebben, hetgeen een “schrale noordenwind” bedreigt, maar het “schreeuwen” en de “paniek” zijn niet “bijster overtuigend”. In de tweede strofe zijn “patronen” ook beschermheren en -vrouwen, die “naar abstractie neigen”. Dat ze van “waterdamp” zijn komt, vooral dankzij het enjambement, over als een grappige sneer naar politici. Maar zij zijn een “compromis” tussen “stervelingen” en “goden” leren we uit de derde strofe. Die belooft ons bovendien een “voorjaar” (denk aan politieke lentes) dat “onbevooroordeeld” is.

Het is hier, in het tweede deel van de derde strofe, dat de actie op het toneel eindelijk begint. Het is ook het punt waarop het gedicht overgaat van verleden tijd naar tegenwoordige tijd. Waar het eerst avond en daarna nacht wordt, maar tegelijk ook “licht” belangrijk wordt. Het is het punt waar de fantasie het over neemt. Ziet de “ik” hier in het sombere tafereel het gezicht van een (mogelijk overleden) geliefde? Is het “gezicht” gewoon de maan die “boven alle grijs oplicht”?
Het begin van de vierde strofe heeft het over een “taal van gras en sloot vol licht”, waarmee de in het gedicht geschilderde natuur een eigen taal krijgt, en kan schrijven en spreken als een persoon of personage. Is het deze Natuur die aangesproken wordt in de laatste strofe? Een Natuur die zorgt voor het “draven van geliefden”, hetgeen wel “steeds minder” wordt. Totdat de “nacht” valt. Is dat “het natuurlijk drama”?
Of is het eerder dit: dat alleen in droom, herinnering, fantasie, fictie het licht bestaat om aan de grijze werkelijkheid te ontsnappen? De vierde strofe leidt tot een heuse “conclusie”. Het staat er enigszins ironisch, in het besef dat een conclusie alleen kan bestaan in een constructie binnen de menselijke geest. Die “conclusie” wordt vergezeld van een vol eindrijm. De klankovereenkomsten zijn talrijk in dit gedicht, en ook eindrijm hangt regelmatig in de lucht, maar komt maar steeds niet tot volledigheid: “velden” / “-stellends” (v1/2) is een halfrijm, maar sterker doordat ook veel medeklinkers overeenkomen, “schrale” / “schreeuwden” (v3/4) allitereert, “-togen” / “-tronen” (v6/7) is weer een versterkt halfrijm, terwijl hier met opzet een vol eindrijm is blijven liggen: “onbewogen” / “ingetogen” (v5/6) had met niet eens veel inspanning gekund, “leeg” / “vol” (v11/12) rijmt qua inhoud i.p.v. klank. En dan, helemaal aan het einde, komt het langverwachte volle eindrijm “je lacht” / “gebracht”. Het werkt als een verlossing, zoals de hele vierde strofe een verlossing, een ontsnapping is. Een deus ex machina die “alweer” wordt opgeroepen om een toneelstuk naar tevredenheid af te sluiten.
Een zorgvuldig geconstrueerde conclusie.
___

Tsunami in de Amstel
Pieter Boskma
Uitgeverij De Bezige Bij
€ 17,99
ISBN 9789023442776

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.