Gepubliceerd op: maandag 24 oktober 2016

EI10: Ruth Lasters – Hap

 

Omdat appels zo mooi stapelen wou ik er
stapelen onder je huid. Je benen, schedel, borst

vol appels, van die gele die vol vlekken en vol
builen. Slechts één rode, glanzende

volmaakte die zich tijdens het bewegen door je lijf
verplaatst. En dan te kunnen raden waar, in welke van je

ledematen hij precies verborgen zit, om telkens als ik
het juist gok hem eruit te halen, er

een hap uit te nemen, nietig weliswaar maar maal oneindig maakt
onloochenbaar geschonden.

 
___
De eerste keer dat ik dit gedicht las, lag het geschreven op de stoep, buiten bij de ingang van het RO theater, met de Engelse vertaling een goede 10 meter verderop, tijdens Poetry International. Helaas bleef dit niet lang goed leesbaar, maar gelukkig hoorde ik later tijdens het festival Ruth Lasters het gedicht voordragen.
En nu las ik het voor het eerst in een bundel op papier, en schrijf er een stukje over op internet.

Een appel is een eetbaar stuk fruit dat ons meteen bij een wereld van sprookjes, mythen, legendes en religie brengt. Sneeuwwitje, Willem Tell, Adam en Eva. Gezien de titel speelt de hap een cruciale rol, en dan komen vooral Sneeuwwitje en Eva op de voorgrond. Een appel die onder de huid zit, kennen we als adamsappel, waardoor we andermaal bij Adam en Eva komen.
De premisse die in de eerste versregel wordt uitgesproken, is aanvechtbaar. Als we iets willen waarmee we goed kunnen stapelen, zouden we dan niet eerder blokken of soepblikken kiezen? Maar er staat ook niet ‘goed’, er staat ‘mooi’. Blijkbaar gaat het om esthetiek. We kunnen hier denken aan Arcimboldo. Zijn groente- en fruitstapelingen die mensengezichten vormen zien er niet stevig uit, maar mooi wel. Als we nu zoiets zouden doen, alleen met appels, en dan er huid overheen spannen?

Het gedicht kent geen eindrijm, maar zit vol klankovereenkomsten. Veel woorden worden herhaald, waarvan de opvallendste ongetwijfeld ‘vol’ is dat drie keer in de derde versregel staat en ook terugkomt in de samenstelling ‘volmaakte’ in vers 5. Ook klanken worden veelvuldig herhaald, zoals de korte o-klank van ‘vol’ die ook klinkt in ‘borst’ in het vers ervoor, of de ui-klank in ‘juist’ (v8) die klinkt in ‘eruit’ (v8) en ‘uit’ (v9). Ook een mooi voorbeeld is de afwisseling van lange en korte e-klanken in vers 2: ‘benen, schedel’. Alliteratie komt eveneens voor, bijvoorbeeld in (wederom) vers 3 met ‘vol’/’vlekken’ en vers 6 ‘waar’/’welke’. Ook komt er een middenrijm voor: ‘welke’ (v6) / telkens (v7).
De klankenorgie vindt zijn apotheose in de lange a-klanken in de laatste strofe waarvan de meeste ook allitereren.
De klanken dragen er in het begin toe bij dat we verleid worden om het als liefdesgedicht te lezen. Samen met de lichte toon, de absurde maar kinderlijk-onschuldige stapeling van appels onder de huid, en het speelse van het raden waar die ene rode appel zit.
Dat spelletje krijgt een grimmige toon als de hap genomen wordt. Dat gebeurt ‘oneindig’ vaak en leidt tot een onloochenbare schending. Het spelletje is zo onschuldig niet en krijgt meer het karakter van een kwelling, en lijkt daarin misschien het meeste op die van Prometheus.
Behalve als kwelling kunnen we de herhaalde hap ook zien als een ritueel. De hap die iedere katholiek van het lichaam van Christus neemt tijdens de communie.

Het is zeker mogelijk om dit gedicht te lezen als liefdesgedicht. Maar er staat geen informatie in over het geslacht van de ‘ik’, noch de ‘jij’. Er staat zelfs niet dat het mensen betreft, hoewel we ‘benen’ en ‘ledematen’ meestal niet voor dieren gebruiken. Maar als de ‘jij’ een dier is, kunnen we het gedicht ook opvatten als een argument voor vegetarisme. Zelfs als we al het vlees door fruit vervangen, dan nog betekent het nemen van een hap een schending van het dier.

De klankenrijkdom van het gedicht benadrukt de buitenkant van het gedicht, de betekenaars, zeg maar de huid. Daaronder beweegt een volmaakte appel, die rood glanst als een lampje, met de leesbeweging mee. Als we gaan nadenken over de betekenis, komen we uit bij sprookjes, mythen en religie. Deze lezing als gedicht over lezen wordt versterkt door eten als geliefde metafoor voor lezen. Ook doet ‘verborgen’ (v7) denken aan de misvatting die bij veel mensen leeft dat de “bedoeling” of “betekenis” van een tekst iets is dat door de auteur als een soort paasei erin verstopt is. De opmerking dat het steeds nemen van de hap (wat ook door veel verschillende lezers kan gebeuren) zorgt voor een onloochenbare schending, is in dit verband opvallend. Het doet een beetje denken aan het verschijnsel in de fundamentele natuurkunde dat een waarneming de werkelijkheid verstoort. Het gedicht lijkt te zeggen dat zoiets ook bij het lezen van een gedicht het geval is.

Het beeld van de appel die onder de huid beweegt, roept sterk een beeld van toe- en afnemende spanning op. Het hele gedicht is ook zo opgebouwd. De tweede versregel is iets langer dan de eerste. De spanning neemt zo toe, maar in vers 3 en 4 wordt die weer geleidelijk afgebouwd. De derde strofe rekt de verslengtes verder op en vanaf daar wordt de opbouw en vrijgave van spanning extremer. Vers 8 valt in lengte ver terug bij vers 7 en kent een antimetrie waarbij de appel uit het lichaam wordt gehaald. De lengte en de spanning worden daarna opgebouwd tot de grootste lengte van het gedicht in vers 9. Het vers rekt zich tot het uiterste, doet er nog maar een alliteratie bij, en valt dan terug tot het kortste vers. Hierdoor voelt het ‘onloochenbaar geschonden’ van vers 10 als een bevrijding, een niet langer tegen te houden, onontkoombare waarheid.
___

dichters-uit-de-bundel
Dichters uit de bundel, De moderne Nederlandstalige poëzie in 400 gedichten
Samenstelling Chrétien Breukers en Dieuwertje Mertens
Uitgeverij Marmer
€ 29,95
ISBN 9789460681899

 
 
 
 
 
 
 
 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.