Gepubliceerd op: donderdag 10 september 2015

De (on)zin van het vergelijken (SEL-conferentie, Brussel)

Peter Handke schreef in 1968 een essay over de ellende van het vergelijken. Iets met iets anders vergelijken, vond hij, is een vlucht voor het object waarmee je je zou moeten inlaten. Een manier om je niet met het eigene van iets bezig te houden, een bescherming tegen wat er onbegrijpelijk, vreemd, moeilijk aan is. Vergelijken leidt volgens Handke ook snel tot oordelen en ontslaat je ervan het nieuwe waar te nemen.

Confrontationsposter

De sprekers op de tweedaagse conferentie van het Studiecentrum voor Experimentele Literatuur (SEL), een samenwerkingsverband van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent, op 8 en 9 september in Brussel, hebben gelukkig een positievere kant van het vergelijken getoond. Door overeenkomsten én verschillen tussen het werk van Nederlandstalige en Duitstalige ‘experimentele’ auteurs van de lange jaren zestig te presenteren, probeerden ze greep te krijgen op wat misschien beter dan met de term experimentele literatuur kan worden omschreven als ‘literaire neo-avant-garde’.

Hoewel er soms sprake is van invloeden, internationale contacten en gemeenschappelijke wortels, gaat het in dit academische project in wording – het moet uitmonden in een stevig Engelstalig boek dat eind 2016 zal verschijnen – niet om invloedstudie en evenmin om literair-kritische evaluatie. Het naast elkaar plaatsen van enigszins verwante auteurs moet leiden tot een scherper inzicht in de maatschappelijke en culturele achtergrond, de zelfpositionering, de institutionele mogelijkheden en beperkingen, de poëtica, de ideologie, de stijlprocedés en artistieke technieken en ook de receptie van hun werk.

De gekozen duo’s zijn Paul De Vree en Gerhard Rühm, Mark Insingel en Helmut Heißenbüttel, Patrick Conrad en Rolf Dieter Brinkmann, J.F. Vogelaar en Oswald Wiener, Lucienne Stassaert en Friederike Mayröcker, Armando en Alexander Kluge. Volledigheid is daarmee niet nagestreefd: bij een vroegere werkbijeenkomst waren ook Sybren Polet en Arno Schmidt onderzoeksobject. Je zou er bijvoorbeeld Daniël Robberechts en Konrad Bayer aan kunnen toevoegen.

Wie een beetje met deze namen vertrouwd is, kan wel raden waarom auteurs bij elkaar zijn geplaatst. Trefwoorden: concrete, visuele en auditieve poëzie, demonstraties van talige denkpatronen, het opheffen van de scheiding tussen hoge en lage cultuur, radicale taal- en maatschappijkritiek, een beweeglijk, de grenzen van de traditionele genres overschrijdend schrijven, het mengen van document en fictie. Tendensen: reductie, fragmentarisch schrijven, citaat en montage, kruisbestuiving met andere kunsten en media (typografie, fotografie, radio, film, beeldende kunst, muziek).

HeissenbüttelvsInsingel
Voor algemene conclusies is het te vroeg; daar is diepgaander onderzoek voor nodig. Tijdens de lezingen en discussies viel voorlopig wel het een en ander op:

♦ Duitstalige ‘experimentele’ schrijvers neigen doorgaans meer naar expliciete poëtica’s, zijn scherper in hun begripsvorming;
♦ het belang van de historische avant-garde, die veelal onder het puin van de Tweede Wereldoorlog te voorschijn moest worden gehaald, is niet te onderschatten;
♦ inspiratiebronnen blijven niet beperkt tot de eigen literatuur, al speelt ook die een grote rol (dadaïsme, expressionisme, De Stijl, Paul van Ostaijen, surrealisme, constructivisme, nieuwe zakelijkheid, Gertrude Stein, de Franse ‘nouveau roman’, Samuel Beckett…);
♦ nauwe banden met (neo-)avant-garde in andere kunsten: popart, Nouvelle Vague, situationisme, jazz, Zero, minimalisme, happening en performance;
♦ een sterk geprofileerde ‘linguistic’ (taal als materiaal om vrij over te beschikken) en vervolgens ‘visual turn’ (tekst-beeldcombinatie);
♦ de nadruk op de ‘Erkenntnisfunktion’ van literatuur, die niet zozeer meer een medium van verstrooiing of persoonlijke expressie is, maar een instrument om nieuw inzicht te verwerven;
♦ scepsis tegenover een al te gesocialiseerd, aangepast en onderworpen subject – met als maatschappelijke parallel de tegencultuur, soms in de neomarxistische variant;
♦ weinig weerklank bij het grote lezerspubliek en marginale, soms gecensureerde publicaties, in deze tijd haast onmogelijke (her)uitgaven nu de markt de uitgevers dicteert;
♦ de weigering om zich op één stijl, één genre of één vorm van kunst vast te leggen, soms zelfs de verwerping van kunst en literatuur.

Omdat ‘secundaire’ literatuur niet zonder ‘primaire’ literatuur kan, waren als bijzondere gasten Gerhard Rühm (85), medestichter van de Wiener Gruppe, en Monika Lichtenfeld uitgenodigd. Zij brachten ‘Sprechtexte’ en ‘Sprechduette’: trefzeker, ontmaskerend en geestig, een bewijs hoe springlevend de avant-garde van toen ook nu is.

LichtenfeldRühm08092015
‘der längste kuss’

Over de auteur

- is criticus en literair vertaler: recentelijk Ann Cotten, Alle zwanen heten Reinhard en andere gedichten (2011), Spiel auf Leben und Tod. Die Auferstehung des Konrad Bayer (Schreibheft 79/2012), Norbert Hummelt, Geen veerman, geen Styx (2014, met Jan Baeke), Marion Poschmann, Landschap van wilde geruchten. Gedichten (2015), Konrad Bayer, idioot (2015), Konrad Bayer, de peer en ander proza (2017), Ernst Jandl, poëzieklysma (2017), Jean Paul, Gedachtegewemel (2018), Georg Heym, De gek (2019), Gerhard Rühm, het raam (2020), Novalis, Fragmenten/denkopdrachten (2020), Cornelia Hülmbauer, Cyclus V (2020)