De regels XLII
‘het zingen is mij goed vergaan door niets;’
uit ‘Titanic’, Rogi Wieg
De charme van de gedichten van Rogi Wieg ligt in eerste instantie in de stem, in hoe die haast natuurlijk lijkt te zingen. Ik weet niet hoe hij zijn gedichten schreef, of hij er veel aan sleep en vijlde, maar ze maken niet die indruk. In zijn schrijven had hij een soort stem die we direct met poëzie associëren, er zat iets ongedwongen zangerigs in, een combinatie van soepel ritme, melancholie en een zekere dromerigheid. Rogi Wieg leek geboren als lyrisch dichter.
De regel vat de tegenstrijdigheid van Wiegs carrière, van zijn leven, pijnlijk samen. Hij draait natuurlijk om de dubbelheid van dat ‘is mij goed vergaan’: dat kan ‘is me goed afgegaan’ en ‘is nu wel definitief verdwenen’. De laatste betekenis wordt benadrukt door de titel, die tegelijk nog een derde, concretere betekenis aan ‘vergaan’ geeft, het vergaan van een schip.
De regel heeft de meest gebruikte vorm in de Nederlandse poëzie, de vijfvoetige jambe: elke tweede lettergreep heeft een accent. Hij heeft niets zangerigs: geen opvallende klankherhalingen, geen alliteraties, geen binnenrijm. Zo lijkt hij zich alleen plichtmatig aan de poëtische regels te houden, maar niet te willen zingen.
Het opvallendste element is dat ‘door niets’. Het hangt een beetje zielig aan het einde vast, alsof het eigenlijk niet in de regel past, er niet bij hoort. Als een blok aan het been, dat voorkomt dat de regel in zangerigheid kan opstijgen. Het had makkelijk anders gekund: ‘Door niets is mij het zingen goed vergaan;’ heeft een steviger zinsbouw. ‘Het zingen is door niets mij goed vergaan;’ klinkt al iets minder pathetisch, maar werkt ook.
Maar juist nu ‘door niets’ achteraan staat, maakt het de regel waar. En benadrukt het, alsof dat nodig was, de willekeur waardoor een leven verziekt kan worden.
Elke week onderzoekt Han van der Vegt hier de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse poëzie.