De regels XX
‘synapsenhemel’
uit Minnezang, Kurt De Boodt
Een regel kan ook een woord zijn. In Kurt De Boodts Minnezang zijn de regels (en in dit gedicht zijn dat er ongeveer 1050) vijf lettergrepen lang. Als een woord vijf lettergrepen telt, is de regel vol.
Niet dat Minnezang met die strakke vormeis een rigide gedicht is. De woorden stromen vaak over de regeleinden heen. Omdat afbreekstreepjes en andere leestekens ontbreken, kunnen woorden verbanden aangaan met wat er voor en achter staat en op meerdere manieren gelezen worden. Zinnen laten zich zelden eenduidig indelen en aaneenschakelen. Net als de zenuwcellen zelf, zou je haast zeggen. Of als de hemel zelf.
Het onderwerp van het gedicht is dan ook grenzeloos: liefde en het universum. De verteller laat zich meenemen door zijn gids, minne, en in twaalf zangen beschrijft hij wat hij meemaakt, in wetenschappelijke termen, in kinderliedjes, en flarden Engels en uitbarstingen onzin. Daarbij knettert het gedicht van het binnenrijm. Wie het hardop leest, en dat is zeer aan te bevelen, zal ervaren dat het zich het beste laat vergelijken met rap op flexibele beat.
De regel vormt een samenvatting van het hele gedicht. De Boodt geeft dan wel zijn beleving van de kosmos, maar die beleving vindt nadrukkelijk plaats onder zijn eigen hersenpan, door de synapsen die vonken en hun ervaringen doorseinen. Het is een geweldige regel omdat hij het schedeldak uitvergroot tot uitspansel, en tegelijk alle wonderen van het heelal vatbaar maakt. Want als sterren lijken op zenuwcellen, dan moeten ze haast wel door mensen begrepen kunnen worden. Het is daarbij een heerlijk woord waarvan je de volle klanken voelt openbloeien als je het uitspreekt. Je voelt dat de hele mond nodig is om het te vormen, lippen, tong, verhemelte en keel. Zelfs de neus doet mee voor de n en de m.
Van zo’n regel moeten de hersenen ook wel gaan tintelen als de sterren.
Elke week onderzoekt Han van der Vegt hier de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse poëzie.