De regels XII
‘Ochtend! Ode! Middag! Code! Avond! Bode’
uit ‘hooglied’, Jacob Groot
Vijf uitroeptekens in een regel van zes woorden. Er ontbreekt er alleen één op de plaats waar je hem eerst zou verwachten: aan het eind. Dat komt eenvoudig omdat de zin doorloopt waar de regel eindigt.
Zo veel uitroeptekens kom je zelden tegen in poëzie. Leestekens zijn bij veel dichters sowieso verdacht. Het gaat erom de mogelijkheden van interpretatie te vergroten,. Dat doe je niet met leestekens, dat doe je zeker niet met uitroeptekens. Dat doe je met ingehouden zinnen, meerduidige woorden.
Jacob Groot is nooit een erg ingehouden dichter geweest. Hij verstaat de bijzondere kunst ironie te gebruiken, niet om de gevoelens die hij oproept te nuanceren of te ontkennen, maar om ze uit te vergroten.
Erg meerduidig zijn deze woorden ook al niet. Zes woorden, van elk twee lettergrepen, het accent telkens op de eerste. De woorden vallen in twee groepen uiteen, die elkaar steeds afwisselen. Drie woorden zijn opeenvolgende tijdsaanduidingen. De woorden die daarop volgen rijmen op elkaar.
Misschien is het gewoon een rijmpje. Het klinkt prachtig en die tijdsaanduidingen geven er de coherentie aan.
Het is natuurlijk mogelijk. Maar daar neem je nooit genoegen mee. Hier is een dichter aan het werk geweest die deze woorden niet alleen bij elkaar heeft gezocht, maar er ook nog uitroeptekens achter heeft geplaatst. Er moet betekenis zijn. Bij voorkeur meerduidige betekenis.
Dat ‘Avond! Bode’ lijkt een grap. De schijnbaar hooggestemde regel loopt af met de krant op de mat. Maar zeker als je de oudere betekenis van ‘bode’ neemt, de boodschapper, gaat het er hier om dat er een boodschap wordt overgebracht. Wat voor boodschap? Het gedicht heet ‘hooglied’, naar het bijbelboek met louter liefdesgedichten. En de overeenkomsten tussen liefdesgedicht en ode kunnen geen toeval zijn. Ode, code en bode worden alle drie gebruikt om een boodschap over te brengen.
Een poging: wat in de ochtend begint als hooggestemde ode kan de nuchtere middag alleen in de vorm van een code overleven, om ‘s avonds door de bode te worden afgeleverd. Of, de ochtend met het opkomen van de zon is een ode, de middag, als werk en besognes het leven compliceren, is een code, en de avond is een bode, waardoor je weet wat uit dat alles belangrijk is. Er zit een ontnuchtering in de regel, een reductie van informatie tot iets kils en helders, maar wel bruikbaar.
Is dat wat Jacob Groot in deze regel zag toen hij hem opschreef? Is dat de ontraadseling van de code? Of gaat het erom mogelijkheden van interpretatie te vergroten?
Elke week onderzoekt Han van der Vegt hier de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse poëzie.