De regels VIII
‘Het is juli en wie moordt nog om een vrouw.’
uit ‘Pornschlegel’, Dirk Van Bastelaere
De regel roept vier vragen op.
1. Wat hebben ‘Het is juli’ en ‘wie moordt nog om een vrouw’ met elkaar te maken?
2. Wat heeft die vrouw gedaan, dat er om haar gemoord moet worden?
3. In wat voor gedicht ben je terecht gekomen, waarin men zucht om het uitblijven van een moord, in plaats van te proberen die te voorkomen?
4. Wie moordt nog om een vrouw?
De eerste vraag wordt al in de volgende regel beantwoord. Het is warm. Met die hitte kan niemand de passie opbrengen te moorden om een vrouw. Het antwoord schept vertrouwen. Het gedicht is een vreemde wereld, maar kennelijk niet willekeurig.
De hitte is voelbaar in de lome, wat sjokkende trocheeën, de versvoeten waaruit de regel is opgebouwd. Regelmaat: de dichter heeft geen puf om te dansen. Hij heeft geen puf voor het vraagteken dat zijn retorische vraag af zou maken. Hij heeft al helemaal geen puf om te moorden om een vrouw.
Van vraag twee wordt alleen gesuggereerd dat er een antwoord is. Pornschlegel, de hoofdpersoon van het gedicht, gaat op weg om een bijl te kopen waarmee hij zijn broer wil doden. Je neemt maar aan dat de reden daarvoor ligt in iets dat de broer met de vrouw heeft gedaan.
De derde vraag wordt nooit beantwoord, maar laat haar spanning gelden.
Je kunt ‘Pornschlegel’ lezen als tegenhanger van Nijhoffs Awater, dat gaat over een man die een reisgenoot zoekt om zijn gestorven broer te vervangen. Pornschlegels broer is diens spiegelbeeld: terwijl de broer in Awater net dood is loopt Pornschlegels broer gevaar dood te gaan. Nijhoffs naamloze verteller vindt zijn reisgenoot niet, Pornschlegel komt te laat om zijn bijl te kopen.
Maar terwijl Nijhoff een verhaal opbouwt dat uitloopt op een desillusie, construeert Van Bastelaere het verhaal als desillusie. Hoe meer verhaalelementen hij erin brengt, hoe meer vragen hij beantwoordt, hoe voelbaarder hij de desillusie weet te maken. Het staat in de bekendste regel van het gedicht, in de epiloog, ‘Allemaal delen, van een geheel dat ontbreekt.’ Er is geen moord. De broer krijg je niet te zien en de vrouw al helemaal niet. En Pornschlegel, wat weet je over Pornschlegel? Hij moordt nog om een vrouw, of hij zou moorden. Dat is het antwoord op de vierde vraag.
Alleen door het geheel te suggereren kun je de afwezigheid ervan laten zien. Je moet een zeer geraffineerd spel spelen om te kunnen boeien met wat je niet aan het doen bent.
Elke week onderzoekt Han van der Vegt hier de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse poëzie.