De regels VI
‘Hoe een ding en ben ik zo zoekgeraakt?’
uit ‘Twee raadselrijmen die samen een antwoord vormen dat bij nader inzien is zoekgeraakt’, Fritzi Harmsen van Beek
Staan er twee mededelingen in de regel, of maar één? ‘Hoe een ding’, het klinkt ouderwets. In gewoon Nederlands zou je ‘Wat een ding’ schrijven. En daarna werkt dat ‘en’ haast als het Middelnederlandse woordje dat bij ontkenningen voor het werkwoord stond (‘Wi en hebben hem niet mesdaen’; ‘We hebben hem niets misdaan’), ook al blijft de ontkenning uit. Het klinkt als een middeleeuwse verzuchting. Maar ‘ben ik zo zoekgeraakt’ is eigentijds.
Fritzi Harmsen van Beek kon verschillende soorten taalgebruik, archaïsch en hip, formeel en banaal, vermengen tot een onvervreemdbaar geheel.
De regel is bijna regelmatig opgebouwd, uit trocheeën (een versvoet van twee lettergrepen, klemtoon op de eerste). Er is maar één element dat afwijkt, dat buiten het ritme valt: ‘zo’. Het springt uit de regel, een verzuchting, die nog eens een echo krijgt in het ‘zoe’ van ‘zoekgeraakt’.
In de bundel Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten staat bijna geen regel die met de erin vervatte mededeling samenvalt. De zinnen van Harmsen van Beek trekken zich niets van regellengte aan, ze zwalken elegant over alle grenzen heen alsof voor hen geen regels gelden. Soms spelen ze met vernuftige enjambementen en is geen woord wat het lijkt, soms zitten er omkeringen in de woordvolgorde, alsof ze een danspasje achteruit zetten. Ik moest de bundel paar keer lezen om de regel te vinden die ik nodig had. Natuurlijk stond hij in het eerste gedicht. Het gaat over vergetelheid, onbestendigheid. De dichter is niet alleen het in de titel genoemde antwoord kwijt, maar vooral zichzelf. Ze is niet geen mens meer maar een ding, ze is een zoekgeraakt ding.
Als één enkele regel heeft hij een gebalde kracht, door zijn ritme en zijn alliteraties. Ga je hem in zijn samenstellende delen uiteenhalen, dan verkruimelen ze onder je handen. ‘Wat voor ding ben ik” en ‘hoe ben ik zo zoekgeraakt’. Ze zijn in elkaar geschoven. ‘Wat’ is ‘Hoe’ geworden om in beide zinnen te kunnen werken en het ‘ben ik’ is niet verdubbeld. De vragen spreken elkaar tegen. Als je bent zoekgeraakt, kun je niet meer beantwoorden wat voor ding je bent. Als je niet weet wat voor ding je bent, kun je niet zeggen hoe je bent zoekgeraakt.
Je zou de vragen tegen elkaar kunnen wegstrepen. Dan is de regel leeg. Dan is de dichter zoek.
Elke week onderzoekt Han van der Vegt hier de geschreven en ongeschreven regels van de Nederlandse poëzie.