Gepubliceerd op: maandag 2 december 2013

“Tot zover mijn lof, het is inderdaad niet veel”

wat alleen de roman kan zeggen1.

Wat te doen met een essay waarin om de zin iets staat wat je wenst aan te vechten? Een essay waarmee je het uiteindelijk zó oneens bent dat je nauwelijks weet waar te beginnen. Het overkwam me bij het lezen van Wat alleen de roman kan zeggen. Hierin laat schrijver Oek de Jong zich uitgebreid uit over het literaire genre waaraan hij zich al enige decennia wijdt.

Laat ik allereerst zeggen dat De Jong in Wat alleen de roman kan zeggen op zijn interessantst is wanneer hij schrijft over auteurs die hij bewondert, zoals Yasunari Kawabata (wiens Sneeuwland mij ook ooit verraste). Dan is er een schrijvende lezer aan het woord die grip wil krijgen op waar hij van houdt. Ook als er dan weinig wordt beweerd waar je van onder de indruk bent, kun je nog steeds sympathie opvatten voor de tastende figuur aan het woord.

Verder wist hij me aan het slot van zijn ruim 90 pagina’s tellende essay even te boeien, wanneer hij de epifanie als wezenskenmerk van de roman bestempelt, het moment dat een personage een even afgrondelijk als etherisch inzicht deelachtig wordt, en de lezer met hem/haar. Waarom gaat zijn essay niet in zijn geheel over de epifanie in de roman? Dan was het heel wat interessanter geweest.

Zijn houding ten opzichte van de epifanie wordt duidelijk als je beseft dat voor De Jong mensen behept zijn met een ‘onuitroeibare behoefte om betoverd te worden, in het vuur te staren en de ruimte van de ziel te betreden’. Namens wie spreekt hij hier? Een pyromaan? Hoe dan ook, alleen de roman kan zeer ‘complexe staten van bewustzijn’ weergeven. De roman heeft daar, in de woorden van De Jong, ‘het patent op’. Waarom heeft poëzie dat niet? Waarom heeft film dat niet? Omdat De Jong dat zegt. Argumenten geeft hij niet.

2.

Tot zover mijn lof, het is inderdaad niet veel.

Jan-Willem Anker over Wat alleen de roman kan zeggen van Oek de Jong op de Reactor.