Gepubliceerd op: maandag 19 augustus 2013

HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, XXVI

WR 26

 

 

 

 

 

 

 

Het is bladeren gaan regenen. Ik haal mijn racefiets uit elkaar en zet na grondige reiniging de vitale onderdelen ter overwintering in de olie. Tegen de avond duikel ik mijn looptenue op uit de kleerkast en zet me aan de meest uitgebreide serie rek- en strekoefeningen. Eén enkel rondje Vondelpark ben ik van plan. Kalmpjes aan. Voor de ideale start van een nieuw loopseizoen is het zaak mijn gestel de eerste week te ontzien en desnoods ontspannen wandelingen in te lassen.

Na zessen check ik de sleutel in mijn zak en trek de voordeur in het slot. Het donkert al. Op de brug komt mij een sigaarvormige en in fluorescerend geel gespoten ligfiets tegemoet. Ik schenk geen aandacht aan het luide belsignaal. Op het lange rechte stuk komt het geval me met hetzelfde misbaar achterop en bij het verlaten van het park staat het ding zo onhandig voor het hek geparkeerd dat de doorgang daar feitelijk wordt gebarricadeerd.

‘Verraad,’ vang ik op als ik aanstalten maak te passeren. De bestuurder komt onhandig uit de cabine geklauterd en neemt zijn gevlamde helm af. Dat Teun eronder schuil gaat verbaast me niet zozeer, zijn voorkomen en gedrag wel. Hij draagt een wit wielertricot en heeft zijn trainingsbroek in legerkistjes gepropt. Hij is geschminkt als indiaan op oorlogspad en zwaait met een klein, maar zo te zien geslepen kaasbijltje. ‘Verraad,’ herhaalt hij sissend en spert zijn ogenleden wijd open. Voor hij me iets aan kan doen sla ik op de vlucht. Buiten adem bereik ik mijn huis; draai de deur op het nachtslot en sluit de gordijnen. Vijf minuten later gaat de bel. Ik schakel het licht uit en zie, spiedend door de gordijnen, onder de lantaarn de ligfiets staan.

A. werkt laat vanavond. Hans geeft geen gehoor. De avond kruipt voorbij. Afwisselend klinkt het gerinkel van fiets- en deurbel. Na twaalven staat het ding er nog steeds. Ik zet een stoel klem onder de deurklink en zoek mijn bed op. Van slapen komt hoegenaamd niets.

 

A. haalt me over een week bij haar in te trekken. Ik schakel Astrid in voor de zorg van mijn katten en knijp er met medeneming van mijn racefiets voor even tussenuit. Twee dagen gaat het goed, dan meldt Astrid zich op een avond met de mededeling dat ik beter op staande voet naar huis kom.

Thuis tref ik de katten in alle staten aan. De hele etage ligt overhoop. De muren zijn beklad met buitenissige tekens. Mijn matras is over de volle lengte opengereten. Op het helemaal over de Hoge Atlas meegezeulde Berbers tapijtje tref ik een piramidevormige mensendrol aan.

Over de auteur

- (1954) realiseerde een tiental toneelstukken en filmscenario’s. In 1995 verscheen bij Veen zijn debuutbundel Het slinkende papier. Later volgden de roman Passage (Veen, 2000) en een als ‘vrije oefening’ omschreven werk van autobiografische fictie, De cultus van het Lijden (De Arbeiderspers, 2006). In 2010 verscheen de roman Grand mal (De Arbeiderspers). In november 2012 verscheen bij het balanseer zijn poëzie onder de titel Schedelmoer & maatpak.