HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel XXI
Na honderd meter gaat het droge zand over in de vloedstrook. De golven slaan onstuimig neer en gorgelen terug. Buiten de lichtkring kunnen we geen hand voor ogen zien. Teun heft zijn arm. We houden halt. Beate kermt aan één stuk door. Ik voel A. rillen en sla een arm om haar heen. Een penetrante vislucht beneemt me de adem.
‘Hier is het.’ Teun loopt een stuk naar voren en tilt de lamp boven zijn hoofd. Een massief obstakel onderscheiden we, zwart als pek. Teun zet de lamp neer en draait zich om. ‘Treed naderbij, Jona en aanschouw mijn geschenk aan jou.’
Ik open mijn mond, maar de woorden stokken. Teun wenkt dwingend. A. kijkt strak voor zich uit. Aarzelend kom ik in beweging. Teun treedt me tegemoet en neemt me bij de hand.
‘Je moet hem voelen,’ bezweert hij. ‘Voelen is geloven. Geloven is weten. Kom Jona!’ De glimmend zwarte muur is nu pal voor ons. Ik merk dat mijn hand er met gespreide vingers tegenaan wordt geplaatst. Wat het precies is waarmee ik nu in verbinding sta, valt onmogelijk te beredeneren en toch overheerst de herkenning. Een besef iets aan te raken wat even zacht is als stevig, even glad als stroef, even warm als koud, even dichtbij als veraf.
‘Hij wacht.’ Teuns stem, vlakbij. ‘Ik wil dat hij je ziet. Een stukje die kant op.’ Hij koppelt mijn hand los en leidt me enkele zijwaartse stappen naar links tot op schouderhoogte zich een verkleuring in het zwarte vlak aandient. Werktuigelijk buig ik voorover. Een vochtig vlies word ik gewaar en als in de glazige massa plots iets verschuift weet ik dat er leven in zit. Wat het ook voor organisme is, het kijkt me aan.
‘De Leviathan,’ prevelt Teun. ‘Ik schenk Jona de Leviathan.‘